A4 Fatl dinsdag 9 maart

Le pronom personnel COD / COI
(= lijdend & meewerkend voorwerp)
-réviser voca A 
3 faux -> Tu as gagné!
plus de trois faux? -> récrire Voca A pour le prochain cours.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Le pronom personnel COD / COI
(= lijdend & meewerkend voorwerp)
-réviser voca A 
3 faux -> Tu as gagné!
plus de trois faux? -> récrire Voca A pour le prochain cours.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
Een COD is een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van lijdend voorwerp heeft in een zin. 
Hoe vind ik het lijdend voorwerp? Wie/wat + werkwoordelijk gezegde bv:         Ik zie hem                 Hij koopt de oliebollen

Een COD kan zowel een persoon als een ding/voorwerp vervangen, zoals je in de zinnen hierboven ziet.

Slide 3 - Slide

Les filles ont trouvé un beau livre au restaurant
Wat is het LV in deze zin?
A
Les filles
B
un beau livre
C
au restaurant
D
ont trouvé

Slide 4 - Quiz

Demain, Paul va envoyer une carte postale
Wat is het LV in deze zin?
A
Paul
B
Demain
C
envoyer
D
une carte postale

Slide 5 - Quiz

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
De plaats van het pers.vnw: in de regel staat deze vóór de persoonsvorm, tenzij er een infinitief (heel ww) in de zin staat:

Je vois Pierre> Je le vois                   Je veux regarder le film> Je veux le regarder

Als een zin in de passé composé staat, komt het COD voor de persoonsvorm. Dat is in dit geval het hulpwerkwoord:

J'ai vu Pierre > Je l'ai vu


Slide 6 - Slide

Théorie: COD (lijdend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me voit                                 Hij ziet me
te                  Il te voit                                   Hij ziet jou
le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het
nous           Il nous voit                              Hij ziet ons
vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u
les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze
Als le/la/l'/les naar een ding verwijzen, heb je de context nodig om te zien waar het precies om gaat

Slide 7 - Slide

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 8 - Quiz

On vend cette maison.
vervang 'cette maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 9 - Quiz

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 10 - Quiz

Je mange le chocolat.
A
Je l'mange.
B
Je la mange.
C
Je lui mange.
D
Je le mange.

Slide 11 - Quiz

J'ai mangé les pizzas (vrl)
A
J'ai les mangées.
B
J'ai les mangé.
C
Je les ai mangé.
D
Je les ai mangées.

Slide 12 - Quiz

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Slide 13 - Open question

Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

Slide 14 - Open question

Théorie: COI (meewerkend voorwerp)
Een COI is een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Ik geef hem een cadeau         Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een COI vervangt altijd een persoon

Slide 15 - Slide

Théorie: COI (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
le / la / l'     Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
les                Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau
Werkwoorden die een COI krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 16 - Slide

Aujourd'hui, le prof parle à Marc

Wat is het MV in deze zin?
A
parle
B
le prof
C
à Marc
D
Aujourd'hui

Slide 17 - Quiz

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 18 - Quiz

Il demande la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'
A
Il lui demande la réponse.
B
Il le demande la réponse.
C
Il la demande la réponse.
D
Il demande lui la réponse

Slide 19 - Quiz

Théorie: De plaats van COD en COI
Een COD/COI staat..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) TENZIJ er een infinitief in de zin staat, dan staat het COD voor die infinitief: Je vais le rencontrer

Zie verder: $7 Manuel


Slide 20 - Slide

devoirs!
faire: grammaire A
apprendre: vocabulaire (réviser) A +B

Fini? Grammaire B!

Slide 21 - Slide

À demain!

Slide 22 - Slide