H2 Lezen - Alinea's - 1 november klas 1C

Planning
- Stil lezen
- Terugblik H2 en herhalen van de stof
- Proefwerk inplannen
- Aan de slag 
timer
10:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
- Stil lezen
- Terugblik H2 en herhalen van de stof
- Proefwerk inplannen
- Aan de slag 
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Herhaling H2
Lezen: 
Je leert wat een alinea is.
Je leert hoe je een alinea kunt herkennen.
Je leert bepalen waar een alinea over gaat.
woordenschat: Een betekenis zoeken
Taalverzorging: de persoonsvorm, -d of -t en de ik-vorm van een werkwoord

Slide 2 - Slide

Alinea's
Een tekst is meestal verdeeld in stukjes. Die stukjes noemen we alinea's. 
Zo kan je alinea's herkennen!

- Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel. 
- Soms springt de 1e regel van een alinea een beetje in.
- Soms is er tussen twee alinea's een witregel overgeslagen.

Slide 3 - Slide

Wat is geen kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
begint altijd op een nieuwe regel
B
heeft altijd een titel (tussenkopje)
C
begint soms na een witregel
D
laat de regel inspringen (stukje wit voor de regel)

Slide 4 - Quiz

Geen alinea's
Wel alinea's

Slide 5 - Slide

Alinea's
Een tekst is vaak verdeeld in stukjes: alinea's

In de eerste zin staat vaak de belangrijkste informatie.


Slide 6 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?

Slide 7 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?

Slide 9 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quiz

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?

Slide 11 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
1 alinea
B
2 alinea's
C
3 alinea's
D
4 alinea's

Slide 12 - Quiz

Woordenschat H2

Soms weet je niet wat een woord betekent, maar kun je de betekenis (omschrijving) in de tekst vinden.

 Bijvoorbeeld: Over de beroemde zangers wordt een glossy gemaakt. Dat is een tijdschrift met glimmende pagina’s en veel foto’s.

Slide 13 - Slide

Hoe vind ik de betekenis
- Zoek de betekenis tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin. Bijvoorbeeld: Marleen werd een vedette, een beroemd persoon, door het winnen van de olympische medaille.

Slide 14 - Slide

Nog meer manieren
- Zoek de betekenis in de volgende zin. Bijvoorbeeld:
Alle acteurs waren naar de première van de film gekomen. Acteurs zijn vaak aanwezig als een film voor de eerste keer vertoond wordt.
- Zoek de betekenis in de vorige zin. Bijvoorbeeld: De jonge profvoetballer laat zijn zaken regelen door iemand anders. Deze manager werkt ook voor andere voetballers.

Slide 15 - Slide

WOORDENSCHAT
- persoonsvorm
- -t of -d
- de ik-vorm van een werkwoord

Slide 16 - Slide

De persoonsvorm vind je door:
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik ben op kamp geweest.

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.

Slide 17 - Slide

De PV is altijd een werkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is de pv?
A
het ww. wat verandert als je het in een andere tijd zet.
B
Het ww. wat vooraan staat als je er een vraagzin van maakt.
C
Het eerste ww. in de zin
D
Alle ww. in de zin.

Slide 19 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is de PV?
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 20 - Quiz

pv?
Waar ben je gisteren geweest?
A
geweest
B
je
C
ben
D
waar

Slide 21 - Quiz

pv?
Wie hebben er een medaille gewonnen?
A
wie
B
hebben
C
een medaille
D
gewonnen

Slide 22 - Quiz

WOORDEN MET -d of -t

Slide 23 - Slide

Om te weten of een woord eindigt op een -d of -t kan je het woord altijd langer maken!
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Wanneer geldt deze regel niet?

Slide 25 - Open question

Laatste letter: -t of -d
Veel woorden eindigen op een t-klank. Die t-klank schrijf je soms met:
- een -t: wit, kist, (het is) gelukt
- een -d: rood, kind, (ik ben) geslaagd.

Als een woord géén persoonsvorm is, gebruik je de verlengproef. Maak het woord langer door er -e, -en of -eren achter te zetten. (Bij een persoonsvorm gebruik je de werkwoordspelling!)
- Als je een t hoort, schrijf je een t aan het eind: zwarte → zwart, gekopte → gekopt, kaarten → kaart.
- Als je een d hoort, schrijf je een d aan het eind: beroemde → beroemd, handen → hand, runderen → rund.



Slide 26 - Slide

Kies de juiste letter: -t of -d.

Grote waxinelichtjes branden gemiddel___ zo'n vier uur.
A
-t
B
-d

Slide 27 - Quiz

Vul aan: -t of -d.
Mijn ra.. rent de hele dag in zijn ra..
A
d - d
B
t - t
C
d - t
D
t - d

Slide 28 - Quiz

Laatste letter een -t of -d?
werel__ - flui__ - eikenhou__
A
wereld - fluit - eikenhoud
B
wereld - fluit - eikenhout
C
werelt - fluit - eikenhout
D
wereld - fluid - eikenhout

Slide 29 - Quiz

de ik=vorm van een werkwoord
Tegenwoordige tijd enkelvoud







Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.

Slide 30 - Slide

Winnaar?
Aan de slag!

Slide 31 - Slide