2.6 grammatica: Splitsbare ww oefenen
1 / 31
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen
Slide 2 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
herkennen
B
betalen
C
ontbijten
D
aanvragen
Slide 3 - Quiz
Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op
Slide 4 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
achtervolgen
B
samenvatten
C
mislukken
D
bedenken
Slide 5 - Quiz
Welke van de onderstaande werkwoorden is een splitsbaar werkwoord?
A
verlaten
B
opschrijven
C
gebeuren
D
zich verslapen
Slide 6 - Quiz
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
verklaren
Slide 7 - Quiz
Welk woord is WEL een splitsbaar werkwoord?
A
tafeltennissen
B
veranderen
C
hardlopen
D
bedanken
Slide 8 - Quiz
Bij een splitsbaar werkwoord hoort het voorzetsel niet bij het wg.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het splitsbare werkwoord 'onderduiken'?
A
geonderduikt
B
ondergeduikt
C
geonderdoken
D
ondergedoken
Slide 10 - Quiz
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven
Slide 11 - Quiz
Welk woord is GEEN splitsbaar werkwoord?
A
overhalen
B
omarmen
C
stilstaan
D
hulpverlenen
Slide 12 - Quiz
Splitsbare werkwoorden
In welke zin staat het fout?
In welke zin staat het fout?
A
Ik maak mijn gordel vast
B
Ik haal Fien over om mee te gaan.
C
Ik heb haar gerustgesteld
D
ik heb gekennismaakt
Slide 13 - Quiz
Welk werkwoord kan je opsplitsen (en is dus een splitsbaar werkwoord)?
A
Verblijven
B
Nakijken
C
Voetballen
D
Tekenen
Slide 14 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
verkiezen
B
voorspellen
C
kwijtschelden
D
overleven
Slide 15 - Quiz
Op woensdagmiddag pas ik altijd op.
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
A
pas ik
B
pas op
Slide 16 - Quiz
Op woensdagmiddag pas ik altijd op.
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
Welke splitsbaar werkwoord herken je?
A
pas ik
B
pas op
Slide 17 - Quiz
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen
Slide 18 - Quiz
Welk werkwoord kan je opsplitsen (en is dus een splitsbaar werkwoord)?
A
Verblijven
B
Nakijken
C
Voetballen
D
Tekenen
Slide 19 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
herkennen
B
betalen
C
ontbijten
D
aanvragen
Slide 20 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het splitsbare werkwoord 'onderduiken'?
A
geonderduikt
B
ondergeduikt
C
geonderdoken
D
ondergedoken
Slide 21 - Quiz
Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op
Slide 22 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
verkiezen
B
voorspellen
C
kwijtschelden
D
overleven
Slide 23 - Quiz
Bij een splitsbaar werkwoord hoort het voorzetsel niet bij het wg.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven
Slide 25 - Quiz
Welk woord is GEEN splitsbaar werkwoord?
A
overhalen
B
omarmen
C
stilstaan
D
hulpverlenen
Slide 26 - Quiz
Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
verklaren
Slide 27 - Quiz
Welk woord is WEL een splitsbaar werkwoord?
A
tafeltennissen
B
veranderen
C
hardlopen
D
bedanken
Slide 28 - Quiz
Splitsbare werkwoorden
In welke zin staat het fout?
In welke zin staat het fout?
A
Ik maak mijn gordel vast
B
Ik haal Fien over om mee te gaan.
C
Ik heb haar gerustgesteld
D
ik heb gekennismaakt
Slide 29 - Quiz
Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
achtervolgen
B
samenvatten
C
mislukken
D
bedenken
Slide 30 - Quiz
Welke van de onderstaande werkwoorden is een splitsbaar werkwoord?
A
verlaten
B
opschrijven
C
gebeuren
D
zich verslapen
