Bi-3H-12.2 Het zit in de familie (Paulien)

wat weet je nog van 
11.4,11.6 en 12.1
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

wat weet je nog van 
11.4,11.6 en 12.1

Slide 1 - Slide

Elke lichaamscel bevat 23 paar chromosomen/46 chromosomen.
Bijv. in je huidcel, levercel, spiercel etc. 
Bij een chromosomenpaar de ene chromosoom van de vader, de andere van de moeder komt.
Een chromosomenpaar  informatie van dezelfde eigenschappen bevat. 
Maar, let op: De informatie is heel vaak niet gelijk.
De chromosomen bestaan uit genen. Op de genen zit alle erfelijke informatie
 Wist je dat!
Erfelijkheid
In je chromosoom zit DNA met daarop genen

Slide 2 - Slide

1. Wat verandert er wel en wat niet als je ouder wordt?
A
wel: genotype niet: fenotype
B
wel: fenotype wel: genotype
C
wel: fenotype niet: genotype
D
niet: fenotype niet: genotype

Slide 3 - Quiz

Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
Is dit Karyogram van een man of een vrouw?
A
Man
B
Vrouw
C
Kan allebei
D
Is niet te zien

Slide 4 - Quiz

1. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap.

2. Elk chromosoom bevat 1 gen.


A
beide waar
B
beide niet waar
C
1 waar 2 niet waar
D
1 niet waar 2 waar

Slide 5 - Quiz

Een organisme heeft hetzelfde aantal chromosomen in iedere lichaamscel cel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Welke van de vier beweringen over geslachtschromosomen is juist?
A
geslachtschromosomen komen voor in alle cellen
B
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen
C
Alle chromosomen in een voortplantingscel zijn geslachtschromosomen
D
Alle chromosomen in alle cellen van de voortplantingsorganen zijn geslachtschromosomen

Slide 7 - Quiz

Door meiose of reductiedeling ontstaan de geslachtscellen.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Een cel met 46 chromosomen wordt na deling 2 cellen met ieder 46 chromosomen. Dit is...
A
Meiose / reductiedeling
B
Mitose/ gewone celdeling

Slide 9 - Quiz

A: Mitose/gewone celdeling vindt plaats bij groei en
herstel.
B: Meiose/reductiedeling vindt plaats bij het maken
van voortplantingscellen
A
A=juist B=onjuist
B
A=onjuist B=juist
C
A=onjuist B=onjuist
D
A=juist B=juist

Slide 10 - Quiz

In de cel van de huid zitten 46 chromosomen.
Hoeveel zitten er in de cel van een mans teelbal en in hoeveel in een zaadcel?
A
Teelbal 46 Zaadcel 46
B
Teelbal 46 Zaadcel 23
C
Teelbal 23 Zaadcel 23
D
Teelbal 23 Zaadcel 46

Slide 11 - Quiz

Elke geslachtscel (eicel/zaadcel) maar 1 geslachtschromosoom bevat 
Het 23-ste chromosomenpaar je geslachtschromosoom vormt
XY: de zygote groeit uit tot een jongen
XX: de zygote is een meisje.
Het Y of X chromosoom uit de zaadcel bepaalt of de zygote uitgroeit tot een jongen of meisje.
Zaadcel/eicel 23 enkele 
chromosomen bevatten.
 Wist je dat!
man/vrouw

Slide 12 - Slide

Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief

Slide 13 - Drag question

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 14 - Quiz

Het genotype "aa" is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 15 - Quiz

Zijn deze gezinsleden homozygoot of heterozygoot, dominant of recessief?

Slide 16 - Open question

De 1e cavia heeft een bruine vacht, is homozygoot voor de vachtkleur. Bruin is dominant. 
De 2e cavia heeft een witte vacht en is ook homozygoot.  
De '3e cavia' is ook bruin maar deze heeft een ander genotype dan de 1e cavia.  Welk genotype hebben de cavia's?



Bb
BB
bb

'3e cavia'

Slide 17 - Drag question

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot

Slide 18 - Quiz

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
RR x Rr
C
Rr x rr
D
Rr x Rr

Slide 19 - Quiz

Een vader in het ziekenhuis heeft bloed nodig van bloedgroep A, zijn eigen bloedgroep (of 0). Zijn vrouw heeft bloedgroep B. Zijn dochter wordt getest, en zij heeft gelukkig bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van beide ouders?
A
Vader: IAIA Moeder: IBIB
B
Vader: IAi Moeder IBIB
C
Vader: IAIA Moeder:IBi
D
Vader: IAi Moeder: IBi

Slide 20 - Quiz

Welk fenotype heeft een kindje dat van de ouders uit de vorige vraag beide dominante allelen krijgt? (Vader IAi, Moeder IBi)
A
Bloedgroep 0
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep A
D
Bloedgroep B

Slide 21 - Quiz

V2
Onderzoek naar erfelijkheid in de familie

   12.2 
                                                     Erfelijke                                                          aandoeningen

Slide 22 - Slide

12.2 leerdoelen
  • Hoe krijg je een erfelijke aandoening?
  • Waardoor zijn er weinig kleurenblinde meisjes?
  • Waarvoor gebruik je een stamboom?
  • Wanneer laten ouders een stamboom maken?

Slide 23 - Slide

12.2 begrippenlijst
  • recessief en dominant overerven
  • Geslachtsgebonden recessief overerven
  • Stamboom
  • Erfelijkheidsvoorlichting-prenataal onderzoek

Slide 24 - Slide

Recessief overerven
Dominant overerven
25% kans
50% kans

Slide 25 - Slide

Drager

Als een aandoening recessief overervend is:

Dan heb je de aandoening alleen, als je het gen 2 keer hebt (aa)


Heb je Aa, dan ben je DRAGER, je hebt het gen wel, maar je bent niet ziek.

 Als 2 dragers nakomelingen krijgen, dan hebben zij 

25% kans op een kind met die aandoening (aa).

Slide 26 - Slide

Geslachtsgebonden overerving

Soms is er iets bijzonders met de overerving: 
Het gen ligt op het X-chromosoom (x-chromosomaal)
Het Y-chromosoom is veel kleiner, dus bevat het gen NIET!

Hierbij gaat de overerving anders.
Kijk naar het volgende filmpje

Slide 27 - Slide

0

Slide 28 - Video

Voorbeeldopgave hemofilie

Slide 29 - Slide

Oefenopgave hemofilie
Hemofilie is een ziekte waarbij het bloed niet goed wil stollen.
Vraag: een gezonde man en een heterozygote vrouw krijgen een kind.
Hoeveel procent kans heeft het stel op een kind met  hemofilie??

Man:     XAY-
Vrouw: XAXa
Vul in:
kruisingsschema
Vrouw: XAXA gezond, homoz.
      XAXa gezond (drager), heteroz.
             XaXa hemofilie, homoz.
Man      XAY- gezond
               XaY- hemofilie
XA
Y-
XA
Xa

Slide 30 - Slide

Oefenopgave hemofilie
Hemofilie is een ziekte waarbij het bloed niet goed wil stollen.
Vraag: een gezonde man en een heterozygote vrouw krijgen een kind.
Hoeveel procent kans heeft het stel op een kind met  hemofilie??

Man:     XAY-
Vrouw XAXa
Vul in:
kruisingsschema
Antwoord:
XaY- heeft hemofilie, dus 25%
XA
Y-
XA
XAXA
XAY-
Xa
XAXa
XaY-

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Stambomen
uitleg

Slide 33 - Slide

Conclusies uit deze stamboom?
De eigenschap van de ouders is dominant

De beide ouders zijn heterozygoot

Nummer 2 is homozygoot voor de recessieve eigenschap


Aa
Aa
aa
AA/Aa
AA/Aa

Slide 34 - Slide

Stamboom: kleurenblindheid
Kleurenblindheid:
X-chromosomaal (zit op het X-chromosoom)

--> XK = kleuren zien, Xk = kleurenblind

Wat zijn de genotypes van nummers I-1, I-2, II-3, II-4, III-2 en III-3?

Slide 35 - Slide

Filmpje herhaling erfelijkheid
In het filmpje dat hierna komt krijg je uitleg over erfelijkheid. Bekijk dit filmpje wanneer je de stof nog moeilijk vindt om te maken of als voorbereiding voor je toets

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Filmpje herhaling erfelijkheids-vraagstukken

In het filmpje dat hierna komt krijg je uitleg over erfelijkheidsvraagstukken.
Hoe maak je een kruisingsschema of stamboom?

 Bekijk dit filmpje wanneer je de stof nog moeilijk vindt om te maken of als voorbereiding voor je toets

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Video

12.2 (Huis)werk
M. 12.2 Opdr.: 1, 2, 3, 4 t/m 7, (8), 9 t/m 12, 13, 14 t/m 17, 18, 19, (20)

Samenvatten blz. 143 opdr. 6 en 7

De opdrachten (tussen haakjes) zijn oefeningen die je moet maken wanneer de vorige opdracht hierover niet goed was.

Slide 40 - Slide