Plein 16 thema 1 kennismaken JFR

Plein 16   thema 1  
Hallo hoe heet je?
 


we gaan kennismaken met Esma Tess en Kaya 
en Marek Esra en Servaas. 
De beste vrienden, blz.11
1 / 120
next
Slide 1: Slide
ISKSpeciaal OnderwijsLeerroute 1Leerroute 2

This lesson contains 120 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Plein 16   thema 1  
Hallo hoe heet je?
 


we gaan kennismaken met Esma Tess en Kaya 
en Marek Esra en Servaas. 
De beste vrienden, blz.11

Slide 1 - Slide

wat is kennismaken ?

Slide 2 - Open question

met wie hebben we
kennis gemaakt ?

Slide 3 - Mind map

vorige les : nieuwe woorden 
1. kennismaken
2. voorstellen
 
3. plein 

4. terras

5. sluiten   
   

1. nieuw meisje of jongen leren kennen = 1ste X ontmoeten.
2. vertellen wie je bent. 

3. daar kun je lopen , is in een dorp of stad, zitten, eten of praten met vrienden. 
4. is buiten zitten, je kan daar iets drinken is bij een restaurant. 
5. dicht doen 

Slide 4 - Slide

wat is voorstellen
A
vertel wie je bent
B
hallo zeggen
C
vertel welke dag het is
D
welke dag het is

Slide 5 - Quiz

wat is sluiten ? 
De deur dicht doen.
Het gordijn dicht doen. 
De kast dicht doen. 

Slide 6 - Slide

het  venster 
het terras 
een groot plein 
kennismaken 
sluiten 

Slide 7 - Drag question

we gaan hard-op lezen blz 11 en 12 
en   
na-kijken huiswerk 
-opdracht 1 > blz 12. 
-belangrijke zinnen en woorden ? (blz 13) welke weet je niet ?   
-opdracht 1,2,3,  blz 13   
- nog moeilijke woorden ? 
- samen verder opdracht 4, 5 maken = een familie tekening.
-8, 9, 10, 11, en 12 
- einde vraag  7 >  wie ben jij ? 

Slide 8 - Slide

De vraag ?  
1. Wat doe jij met jou vrienden? 
2. Heb je broers en of zussen 
3. Welk land kom jij ? 
4. Waar woon je nu in Nederland ?  
5. Wat doe jij graag ?  
graag = leuk
5b. Wat vind jij leuk om te doen?

6. Waar ben jij geboren ? 
7. Heb je een bijnaam? 

Het antwoord: 
1. ik wandel  met mijn vriendinnen  
2. Ik heb 1 broers en geen zus  
3. Ik kom  uit Nederland 
4. Wij  wonen nu in Heerenveen  
5a.   Ik lees graag  een boek.  
Graag gaan we  samen kijken naar een film. 
5b.ik vind het leuk om te fietsen en zwemmen. 
6. ik ben geboren in  Heerenveen 
7. mijn bijnaam is 

Slide 9 - Slide

Wat doe je op
een plein?

Slide 10 - Mind map

Ik sluit de deur.
sluiten =
A
Open doen
B
Dicht doen
C
Stuk maken
D
De deur verven

Slide 11 - Quiz

Welke taal spreek jij thuis?
Ik ………..thuis ……………………

Slide 12 - Open question

het Restaurant plein 16 ligt aan een plein ?
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 13 - Quiz

Een plein is een ............ plek in een dorp of stad.
A
soms
B
dichte
C
open
D
samen

Slide 14 - Quiz

ik doe de deur dicht
dicht = .........
A
de deur sloeten
B
de deur sluiten
C
de deur sleiten
D
de deur slippen

Slide 15 - Quiz

de man is getrouwd hij is de .........

A
de echte
B
de echtgenote
C
de echteling
D
de echtgenoot

Slide 16 - Quiz

de vrouw is getrouwd zij is de ....
A
de echteling
B
de echtgenoot
C
de echtgenote
D
de eerste de beste

Slide 17 - Quiz

ik ga in mijn huis en
........................ de deur
A
dicht
B
open
C
woon
D
staan

Slide 18 - Quiz

Wat is ander woord voor:
het venster

Slide 19 - Open question

Wat is dit ?

Slide 20 - Mind map

het terras van plein 16 heeft ......
A
tafels , stoelen en parasollen
B
tafels, fietsen en parasollen
C
parasollen, bomen en fietsen
D
stoelen en tafels

Slide 21 - Quiz

pak je map en opdrachten 
1. huiswerk nakijken, de opdrachten nakijken 
van bladzijde 16,17,18,19 en 20.
 
2.  opdracht 7 gaan we doen , we maken een woordspin. 

Slide 22 - Slide

opdracht 7  >   bladzijde 16  
nu volgt een voorbeeld 
van vraag ? 
en antwoord. 

- je gaat vragen stellen en een woordspin maken. 

Slide 23 - Slide

geef antwoord / schrijf op papier!   
   
1.  Wat doe jij met jou vrienden? 
2.  Heb je broers en of zussen 
3.  Welk land kom jij ? 
4.  Waar woon je nu in Nederland ?  
5.   Wat doe jij graag ?
5b.  Wat vind jij leuk om te doen?
6.  Waar ben jij geboren ? 
7.  Heb je een bijnaam ? 

Slide 24 - Slide

1. Wat doe jij met jou vrienden? 


2. Heb je broers en of zussen 
3. Welk land kom jij ? 
4. Waar woon je nu in Nederland ?  
5. Wat doe jij graag ?
5b. Wat vind jij leuk om te doen?
6. Waar ben jij geboren ? 
7. Heb je een bijnaam ?     
1.  Zij  doet graag eten maken.( graag basketballen- of voetballen)   
1b.  Zij gaat veel appen met vrienden.
2.  zij heeft 1 broer en 2 zussen. 
3.  Zij komt uit Polen 
4.  zij woont nu in Emmeloord 
5. zij doet graag lezen , wandelen. 
5  ZIj vindt  het leuk om te fietsen.  6
6. zij is geboren in Afganistan 
7.  Zij heeft de bijnaam ....

Slide 25 - Slide

vraag 7 
maak een woordspin

vraag  2  leerlingen: 
de naam in midden 
- antwoorden 
  
woordspin
timer
3:00

Slide 26 - Slide

laat je woordspin zien 
vertel .....over 
maak een foto van de woordspin 

Slide 27 - Slide


Slide 28 - Open question

welke woorden heb je geleerd ?

Slide 29 - Poll

Wat doen de mensen op het plein?
doe- woorden

Slide 30 - Open question

dinsdag  24 mei 
huiswerk  was 
lezen bladzijde 24 

deze les :  
Spreken  we Nederlands  door vragen en antwoord geven
leren we te luisteren naar uitspraak  :   a.  en of aa. 
pak bladzijde: 20  21  en potlood. 

Slide 31 - Slide


"We hebben elkaar ontmoet op school".
wat betekent het woord :  met  elkaar
A
Iets doen
B
Niet goed doen
C
Niet iets maken
D
Samen iets doen

Slide 32 - Quiz

Spreken 
geef antwoorden 


we herhalen les van vrijdag : wat is je antwoord, wat zeg je? 
*maak hele zinnen  
A/B  
binnen buiten kring  

Slide 33 - Slide

uitspraak 1 en 2 





en taalriedel 1  blz. 21 
uitspraak 2 a/aa
uitspraak 1 a/aa

Slide 34 - Slide

telwoorden - blz. 22 
opdracht 21 en 23 

Slide 35 - Slide


ik 
hij / zij 
u , jij/ je 
 Maak      jij-je 



wij / jullie  

maak  de foto 
maakt   
 maakt 
maak  =
REGEL  je /jij achter het doewoord 

maken 
op de foto

Slide 36 - Slide

maak:  opdracht 24  

Slide 37 - Slide

doe woorden >opdracht 25 

ik 
hij/ zij- ze 
jij / je , u 
.......     jij / je ? 

wij .....
maken  
zingen
noemen
spreken 
horen 
hebben 
openen 
 zitten 
kijken 


 

Slide 38 - Slide

opdracht 25 
1. Tess ( zij) zingt graag.
 
2. Wij ( meer) drinken geen koffie.

3. Jullie ( meer) maken veel foto's. 

4. Essie en haar broer ( 2 ) zingen een liedje. 

Slide 39 - Slide

de neef van Marek 
de opdrachten 33 34 35 37 
de neef van Marek

Slide 40 - Slide

 blz 24 en 25 
we luisteren! 
*pak je potlood zet een streep onder de woorden 
  1. hij woont hier pas
  2. weinig 
  3. beetje 
  4. ik woon hier al lang. 



 Na deze les weet je wat : 
1. ik woon hier nog maar net
2. ik woon hier nog maar pas
3. ik woon hier al een tijdje  
4. ik woon hier al een tijd
5. Ik woon hier nog maar kort.
betekend   en kun je goed antwoord geven op de vragen

de neef van marek

Slide 41 - Slide

HOELANG ? = 
  1. nog maar net 
  2. nog maar pas 
HOEVEEL  ? =  
  1. beetje   
HOELANG ?
  1. al een tijdje 
  2. al een tijd 
schrijf op in je woordenboek 

Slide 42 - Slide

 nog maar net 
nog maar pas 

beetje -  veel 



al een tijdje 
al een tijd 
is heel kort ( 3 weken ) tijd 
is ook nog maar kort ( 3 weken) is tijd. 

maar heel weinig Nederlands
is heel goed Nederland

is meer dan een half 1/2 jaar   
is b.v . al een 4 jaar 

Slide 43 - Slide

herhalen woorden  
de neef van Marek 

Slide 44 - Slide

wat is KNAP ?

Slide 45 - Mind map

je wil weten hoelang iemand in Nederland woont......
de vraag is .....
A
Woon in Nederland hier al?
B
Woon jij in Nederland hier ?
C
Nederland woon je hier al ?
D
Hoelang woon je in Nederland ?

Slide 46 - Quiz

*wat is niet een goed antwoord
Hoelang woon je hier al ?
A
ik woon niet al lang.
B
ik woon hier 6 jaar.
C
ik woon hier pas.
D
ik woon hier nog maar net.

Slide 47 - Quiz

nog maar pas =
A
heel kort
B
heel lang
C
50 jaar
D
heel groot

Slide 48 - Quiz

je bent in Nederland nog
maar kort =
A
5 jaar
B
2 weken
C
6 maanden
D
6 weken

Slide 49 - Quiz

ik woon hier nog maar pas
ander woord voor PAS

Slide 50 - Open question

zingen
ik
hij/zij
A
zing- zingt
B
zing- zingd
C
zingt- zingde
D
zing- zing

Slide 51 - Quiz

zitten
ik /
hij zij ze
A
zit - zitt
B
zit - zitst
C
zit - zit
D
zit- zitd

Slide 52 - Quiz

openen
ik
hij / zij - ze
A
openen - opent
B
open- opent
C
open- opende
D
open- opendt

Slide 53 - Quiz

hebben
ik /
hij /zij-ze
A
hebt - heeft
B
heeft - heeft
C
heb - hadt
D
heb - heeft

Slide 54 - Quiz

horen
ik
hij / zij - ze
A
hor - hort
B
hoor- hoordt
C
hoor- hoort
D
hor - hoord

Slide 55 - Quiz

praten
ik
hij/ zij- ze
A
praat- prad
B
praat- praat
C
praat- praadt
D
praat- prat

Slide 56 - Quiz

noemen
ik
hij/ zij- ze
A
noem- nomed
B
noem-noemt
C
noemd-noemdt
D
noem- noemd

Slide 57 - Quiz

zijn
ik
hij/ zij- ze
A
ben- is
B
ben- bent
C
bent - bent
D
ben- zijn

Slide 58 - Quiz

maken
A
ik maakt een foto van jou
B
hij maak een foto van hem
C
wij maken een foto van jullie.
D
ik maken een foto van hem

Slide 59 - Quiz

drinken
A
ik drinkt de thee
B
ze drink altijd koffie
C
zij drinkt cola
D
wij drinkt geen koffie

Slide 60 - Quiz

dinsdag 7 juni 
                             vrijdag vervolg  >
 

groep B.  
kennismaken met ............
Plein 16 en de mensen !  

blz 11. 

groep A . verder:   zelfst. (het papier aanvullen ..... 
Hardop lezen in duo's  
1. de opdrachten, blz 28 maken 33 ,34,35.  
2. Problemen lezen = blz 30 de opdr. 42,43,46,47. 
lezen moeilijke woorden en opdr. 48,49,50. maken 


 

Slide 61 - Slide

problemen 
blz. 30
problemen

Slide 62 - Slide

huiswerk 
vrijdag 10 juni   
groep A 
spreekopdracht duo's:  Problemen  
verder de opdrachten afmaken bespreken. 

groep B:   BERT >bespreken : alle opdrachten  
klaar:  dan verder met volgende verhaal.  
 

Slide 63 - Slide

maak 
moeilijke woorden af op papier opdr. 2  
tegenstellingen 
goed -  slecht
hier - daar 
knap - lelijk 
lekker - vies 
nu - straks /later 
weinig - veel  

Slide 64 - Slide

problemen 
blz. 30
problemen

Slide 65 - Slide

de opdrachten  blz31
  41,42,
belangrijke zinnen ! 
belangrijke woorden 

Slide 66 - Slide

emotie 
1.ik voel me slecht 
2. het gaat niet zo goed 
3. het gaat wel 
4. het gaat goed 
5. het gaat prima 
6. het gaat super 

Slide 67 - Slide

emotie 

Hoe voel je je ? 
Ben je blij of ben je verdrietig? 
 
Voel je je goed ? 
Voel je je slecht ? 

Slide 68 - Slide

ik voel me
A
ik voel me blij !
B
ik voel me prima !
C
het gaat goed !
D
ik voel me niet goed !

Slide 69 - Quiz

ik voel me ..
A
super goed
B
.....het gaat goed.
C
slecht
D
......het gaat prima

Slide 70 - Quiz

het gaat heel slecht met mij...
A
B
C
D

Slide 71 - Quiz

ik voel me ....
A
" het gaat wel"
B
" het gaat prima"
C
ik voel me blij ......
D
"het gaat super".

Slide 72 - Quiz

noem een emotie

Slide 73 - Mind map

gooi met de dobbelsteen
1. het gaat slecht 
2. het gaat niet zo goed 
3 het gaat wel 
4.het gaat goed 
5.het gaat prima, 
6.het gaat super  

Slide 74 - Slide

belangrijke zinnen (blz 25) 
Vragen en zeggen hoe het gaat.  
1. docent zegt voor ...
2. dan jij goed antwoord geven ? 

Slide 75 - Slide

bezittelijk voornaamwoord 
blz 46 
het is mijn zus 
het is mijn broer 
het zijn mijn  zussen
het zijn mijn  broers

het is onze (=meer)  zus. 
hebben 

ik heb een zus (= zij) 
ik heb een broer ( hij) 
ik heb 2 zussen  ( zij ) 
ik heb 2 broers ( hij ) 

Ik heb 2 broers en 2 zussen.   

Slide 76 - Slide

opdracht 47
wat zeg je?  
ik  
over iemand (jongen of meisje) 
mevrouw  meneer 
mijn vriend 
mijn vriendin.
ik heb een zus en broer en een zus.  

Slide 77 - Slide

haar 
meisje / vrouw

moeder/dochter/
oma 
zijn
jongen / man 

vader / zoon / opa 

Slide 78 - Slide

47 
1.     Zijn  
2.   Haar 
3.   Onze
 4. Onze  
5.    Mijn 
6.  Onze 

Slide 79 - Slide

wat heb je geleerd in deze les ?

Slide 80 - Poll

deze les ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 81 - Poll

uitspraak 3 blz. 29
de letter.   o    of   oo 


Slide 82 - Slide

 "goedemorgen"

zeg je als het ochtend is
 

  • wat zeg je al het middag is ? 
  • wat zeg je als het avond is? 
  • wat zeg je als het nacht is ? 

vul in opdracht 40. 

Slide 83 - Slide

hoe gaat het ?
geef antwoord maak een zin !

Slide 84 - Open question

opdracht 44 en 45 

Slide 85 - Slide


jij zucht na hard rennen
wat doe je ?
A
langzaam adem halen
B
iets met je voeten.
C
een lange adem
D
iets met de neus.

Slide 86 - Quiz

ik luister naar de radio
hij luistert naar de radio
luisteren:
A
doe je met je oren
B
doe je met je mond
C
doe je met je hand

Slide 87 - Quiz

ik denk met mijn ......
hij denkt met zijn ......
A
oor
B
oog
C
hersenen
D
neus

Slide 88 - Quiz

wat is een neef ?

Slide 89 - Open question

wat is een nicht

Slide 90 - Open question

wat is:
"nog maar net" ?
A
heel lang
B
korte tijd
C
veel tijd

Slide 91 - Quiz

ik woon hier "al lang"
A
wel 1 week
B
wel 10 jaar
C
wel 1 dag
D
wel 1 maand

Slide 92 - Quiz


wat betekent :  
"ik woon hier "nog maar pas" ?
A
ik woon hier 1 week Emmeloord
B
je woont 5 maand in Emmeloord
C
ik woon 1 jaar in Emmeloord

Slide 93 - Quiz


wat betekent:
je bent knap !
A
je bent mooi
B
je bent niet mooi

Slide 94 - Quiz

wat knap van jou dat je dit kan !
A
wat slecht van je !
B
wat goed van je !
C
wat vervelend van je !

Slide 95 - Quiz

"weinig"
betekent

A
veel
B
beetje
C
super
D
meestal

Slide 96 - Quiz

 bladzijde 29 
pak je potlood/pen 
je hoort de klank: 
 de "o"  kort    of "oo" lang  
vul in opdracht 38. 
uitspraak 3 blz 29

Slide 97 - Slide

blz 31
1. Taalriedel 2.
2. Verhaal
zijn er nog nieuwe woorden ?


problemen/ vrienden blz 30

Slide 98 - Open question

daar
A
verder weg
B
dicht bij jou

Slide 99 - Quiz

taalriedel 3 
A. Goedemorgen   
Gaat het goed ?

ook heel goed 
Dankjewel.  
 
         B. Goedemorgen
Het gaat prima 
en met jou ?  


Dag , tot ziens 

Slide 100 - Slide

je naam blz 35 
vergeten = ik weet je naam niet meer ....
ik ben verlegen = ik durf niet zo goed ...met je te praten. 
ik ben je naam vergeten....

Slide 101 - Slide

wat is de glimlach ?
A
je gezicht is boos
B
je gezicht is blij
C
je gezicht is verlegen

Slide 102 - Quiz

lachen
hij/ zij
A
lach
B
lacht
C
lachen

Slide 103 - Quiz

wat is
de stem
A
hoe ik je hoor
B
hoe ik je zie
C
hoe ik je ruik
D
hoe ik je voel

Slide 104 - Quiz

dichtbij is ......
A
je moet lopen.
B
je moet 2 stappen zetten.
C
je moet 2 meter lopen.
D
het is 20 kilometer lopen, het is ver weg.

Slide 105 - Quiz

ik weet hoe oud je bent.
welke vraag ?
A
hoe oud is je
B
hoe oud zijn je
C
hoe oud ben je
D
hoe oud jullie bent

Slide 106 - Quiz

ik weet waar je vandaan komt.
de vraag :
A
waar vandaan je komt ?
B
waar kom je ?
C
waar kom je vandaag?
D
waar kom je vandaan?

Slide 107 - Quiz

Je hebt een zus.
de vraag :
A
heb je een broer
B
Heb jij haar zus ?
C
heeft jij een zus ?
D
Hoeveel zussen heb je?

Slide 108 - Quiz

je woont net achter mij.
de vraag: ....
A
welke straat woon je ?
B
waar woont je
C
waar wonen je ?
D
welke stad woon je ?

Slide 109 - Quiz

Hoelang woon je in Nederland?
antwoord .....
A
Ik woon hier al lang.
B
ik woon altijd nu
C
ik woon teveel
D
ik woon mooi

Slide 110 - Quiz

hier
A
dicht bij je
B
heel ver weg
C
verder weg

Slide 111 - Quiz

tegenstelling van licht
A
donker
B
water
C
helder
D
zon

Slide 112 - Quiz

tegenstelling van
hier
A
bijna
B
verder
C
helemaal
D
daar

Slide 113 - Quiz

tegenstelling van:
knap
A
lelijk
B
mooi
C
stoer
D
grappig

Slide 114 - Quiz

tegenstelling van dat
is knap
A
dat is mooi gedaan
B
wat slecht van je
C
dat is veel
D
dat is weinig

Slide 115 - Quiz

maak een zin met :
de vrienden / spreken / nu of straks / buiten

Slide 116 - Open question

ik vind deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 117 - Poll

doe- woorden 
ik drink - jij drinkt 


drinken 
eten
gaan
koken
leren
lopen
ruiken
wonen
maken



Slide 118 - Slide

wie / wat woorden 
1. het broodje-het brood 
2. de keuken
3. de les
4. de neef - de neven 
5. de nicht - de nichten 
6. de suiker 
7. de thee
  
drinken 
eten
gaan
koken
leren
lopen
ruiken
wonen
maken 



blij 
goed- slecht
knap-lelijk
kort-lang
lekker- vies 
Nederlands
niemand
nu- straks-later
weinig - veel  

Slide 119 - Slide

de zinnen 
1. het gaat prima 
2. goedemorgen 
3. ik heet.........
4. hoe gaat het met jou ? 
5. ik ben ......jaar oud 
6. ik spreek goed Nederlands 

Slide 120 - Slide