(6 oefentoets 6) Toets je Kennis Capítulo 1

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1: Vacaciones en la playa   (libro 1A)
Gaudí
1 / 51
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1: Vacaciones en la playa   (libro 1A)
Gaudí

Slide 1 - Slide

La clase de hoy 
La meta de la clase: het doel van les
  • De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.
  • En met et deze toets je kennis kan je jezelf toetsen om te kijken waar je nog op moet letten of aan moet werken.

Actividades
- De meervoudsvormen en lidwoorden.
- Jullie oefenen met de "Persoonlijke voornaamwoorden".
- Oefenen onregelmatige werkwoord "Ser" in de Presente.
- Jullie oefenen met de woordenschat van hoofdstuk 1.                                                        
                                                                  

Slide 2 - Slide

1.Gramática
Het geslacht van de woorden kan bepalen

Slide 3 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je die in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)


Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 


Slide 4 - Slide

Hoe kan je weten of een woord vrouwelijk is?
A
Woorden die eindigen op a- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.
B
Woorden die eindigen op a- es - ad zijn vrouwelijke woorden.
C
Woorden die eindigen op o- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.

Slide 5 - Quiz

Hoe kan je weten of een woord mannelijk?
A
Woorden die eindigen op o- os - ed zijn vrouwelijke woorden.
B
Woorden die eindigen op a- es - ad zijn vrouwelijke woorden.
C
Woorden die eindigen op o- ión - ad zijn vrouwelijke woorden.
D
Woorden die eindigen op o - aje - or - ing zijn mannelijke woorden.

Slide 6 - Quiz

1. __ dormitorio
2. __ ______

Slide 7 - Open question

1. __ pintor
2. __ ______

Slide 8 - Open question

1. __ chica
2. __ chicas

Slide 9 - Open question

1. __ ciudad
2. __ ______

Slide 10 - Open question

1. __ chico
2. __ chicos

Slide 11 - Open question

Vocabulario : Los colores

Slide 12 - Slide

El ordenador es ____.

Slide 13 - Open question

La rana es _____.

Slide 14 - Open question

El coche es ____.

Slide 15 - Open question

El jersey es ____.

Slide 16 - Open question

El pelo es _____.

Slide 17 - Open question

Ga uit van Maggie, zij is "yo".
Tekst
el padre
la abuela
el hermano
la madre
el abuelo

Slide 18 - Drag question

Sleep de woorden bij de juiste groep
Vrouwlijke woorden
Mannelijk woorden
pared
canción
vacaciones
camino
amiga
padre
camping
azul
hermano
nacionalidad
reloj
comunicación
amor

Slide 19 - Drag question

2. Gramática
De lidwoorden

Slide 20 - Slide

Het lidwoord
                 >de / het                     > een/enkele
enkel.
meerv.
mann.
EL
LOS
vrouw.
LA
LAS
enkel.
meerv.
mann.
UN
UNOS
vrouw.
UNA
UNAS

Slide 21 - Slide

Het lidwoord: Vrouwelijk of mannelijk?
  • Veel mannelijke zelfstandig nw eindigen op een:
  1.           – o (el libro)                       3. - aje (el personaje)
  2.           – or (el ordenador)            4. - e (el hombre)
  • Veel vrouwelijke zelfstandig nw eindigen op een: 
  1.          – a (la fruta = de fruit)                     
  2.          - dad (la ciudad=de stad)
  3.          - ión (la televisión)

Slide 22 - Slide

Welke klopt?
A
El chico
B
Los chico
C
La chico
D
Las chico

Slide 23 - Quiz

Welke klopt?
A
La gato
B
Las gato
C
El gato
D
Los gato

Slide 24 - Quiz

Welke klopt?
A
Las ciudad (stad)
B
El ciudad (stad)
C
Los ciudad (stad)
D
La ciudad (stad)

Slide 25 - Quiz

1).................niña se llama Sophie.
A
el
B
las
C
la
D
los

Slide 26 - Quiz

2.)...........televisión es moderna.
A
el
B
la
C
las
D
los

Slide 27 - Quiz

3.)...... bolso está en la mesa.
A
le
B
el
C
los
D
lo

Slide 28 - Quiz

4.) Me gustan mucho ........ canciones
A
las
B
los
C
les

Slide 29 - Quiz

5.)........... pendiente está en la mesa.
A
la
B
el
C
lo

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste vorm van het bepaald lidwoord en de meervoudsvorm van de woorden.
1. ......... hermana. 3)...........vacaciones 5.)............atracción
2. .......... pueblo 4.).......... canciones 6............. aceite

Slide 31 - Open question

3. Gramática
Meervoud maken in het Spaans

Slide 32 - Slide

Meervoud maken in het Spaans
Eindigt een woord op een klinker (a-e-i-o-u)?                + S
Bijvoorbeeld: El libro = los libros
Eindigt een woord op een medeklinker?                       + ES
Bijvoorbeeld: El hotel = los hoteles
Klinker  > s                                         >>>                 Letters > es

Slide 33 - Slide

Zet onderstaande woorden in het meervoud.
1.) caballo 5.) doctor
2.) cerdo 6.) corazón
3.) hermano 7.) nación
4.) padre 8.) país

Slide 34 - Open question

Is voor jouw duidelijk de lidwoorden en de meervoudsvormen?
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 35 - Quiz

4.Gramática
Het werkwoord Ser

Slide 36 - Slide




yo (ik)
(jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas, ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 37 - Slide

Sleep de persoonlijke voornaamwoorden naar de juiste plek!
Ustedes
Yo
ellos - ellas
nosotros
él
usted
ella
vosotros
wij
ik
zij-enkelvoud
hij
u- enkelvoud
jij
jullie
zij-meervoud
u-meervoud

Slide 38 - Drag question

Sleep de vertaling van de werkwoord "Ser" naar de juiste plek!
(ik ben)
zij is
hij is
wij zijn
jij bent
jullie zijn
u bent
zij zijn
nosotros somos
yo soy
él es
ellos-ellas - ustedes son
ella es
vosotros sois
tú eres
usted es

Slide 39 - Drag question

Reflecteer op jouw inzet deze les. - Hoe heb je deze les gewerkt?
A
Ik heb echt goed mee gedaan.
B
Ik ben tevreden, maar ik had wel beter mijn best kunnen doen.
C
Mwaoh, niet zo heel goed.
D
Werken? Wat moesten we dan doen deze les?

Slide 40 - Quiz

Sleep de persoonlijke voornaamwoorden naar de juiste plek!
¿...........eres holandés?
...................... somos chicos muy inteligentes.
.............. es de Holanda.
................... soy holandés y tengo 12 años.
¿...........................sois de España? No, de Holanda.
..............son holandesas.
Yo
Zanna y Jaira
Nosotros
Floris
Vosotros

Slide 41 - Drag question

3.Vocabulario

Slide 42 - Slide

Sleep het antwoord naar de juiste vertaling!
zingen
jij heet
vlakbij / dicht bij
waar
ik heet
ook
goed gedaan
jij gaat
ik ga
ik heb
me llamo
dónde
también
cerca de
cantar
tengo
vas
bien hecho
voy 
te llamas

Slide 43 - Drag question

Zich voorstellen - Presentarse

Slide 44 - Slide

Hoe zeg je in het Spaans:
"Hoe gaat het?"
A
¿qwué tal?
B
¿qué tal?
C
¿quétal?
D
¿qué tals?

Slide 45 - Quiz

¿Cómo te llamas?
A
Me llamo...
B
Llamo...

Slide 46 - Quiz

¿Cuántos años tienes?
A
Tengo... años.
B
Soy...años.

Slide 47 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans:
"Jij woont in Eindhoven?"
A
yo vivo en Eindhoven
B
tú vive en Eindhoven
C
tú vives en Eindhoven
D
yo vive en Eindhoven

Slide 48 - Quiz

¿Dónde vives?
A
Vivo en ...
B
Vivo de ...

Slide 49 - Quiz

¿De dónde eres?
A
Soy en...
B
Soy de...

Slide 50 - Quiz

Ben je tevreden over wat je hebt geleerd deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll