relatieve bijzin

relatieve bijzin
De regel die ik lastig vind.
Het doel, dat ik voor vandaag heb.
Het onderwerp waarmee ik veel ga oefenen. 
Weet je iets wat mij kan helpen?
Ben je degene met wie ik kan oefenen?
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

relatieve bijzin
De regel die ik lastig vind.
Het doel, dat ik voor vandaag heb.
Het onderwerp waarmee ik veel ga oefenen. 
Weet je iets wat mij kan helpen?
Ben je degene met wie ik kan oefenen?

Slide 1 - Slide

Ik heb een klasgenoot.
Hij kan goed zingen.
A
die
B
wie
C
dat
D
met wie

Slide 2 - Quiz

Jij hebt de bloemen gekocht.
De bloemen staan op de tafel.
A
dat
B
waar
C
waarop
D
die

Slide 3 - Quiz

Ik heb een vriend.
Ik kan goed met hem oefenen.
A
dat
B
wie
C
met wie
D
waarmee

Slide 4 - Quiz

Ik heb een boek.
Ik kan goed in het boek oefenen.
A
die
B
waarmee
C
in wie
D
waarin

Slide 5 - Quiz

De poes loopt in de tuin.
De poes is van de buren.
A
wie
B
die
C
met wie
D
waarin

Slide 6 - Quiz

Wij kijken naar het programma.
Het programma is heel grappig.
A
dat
B
die
C
waarnaar
D
naar waar

Slide 7 - Quiz

Ik heb binnenkort een toetsweek.
Ik wil me concentreren op de toetsweek.
A
op wat
B
waarop
C
die
D
dat

Slide 8 - Quiz

Ken je alle mensen?
Alle mensen wonen bij jou in de straat.
A
wie
B
waar
C
die
D
bij wie

Slide 9 - Quiz

Ik begrijp de regel.
De docent legt de regel uit.
De docent geeft ons les.
A
waaruit
B
wie
C
uit wie
D
die

Slide 10 - Quiz

Jij hebt de bloemen voor mij gekocht.
De bloemen zijn heel mooi.
A
dat
B
voor wie
C
waarvoor
D
die

Slide 11 - Quiz