Oefening schoolexamen

Huiswerk!
Pak alvast je boek, schrift, rekenmachine en pen

En neem het huiswerk van vandaag voor je.
  • opdracht 4 t/m 6 van de rekenparagraaf op blz. 128

De docent loopt dan langs om het huiswerk te controleren
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Huiswerk!
Pak alvast je boek, schrift, rekenmachine en pen

En neem het huiswerk van vandaag voor je.
  • opdracht 4 t/m 6 van de rekenparagraaf op blz. 128

De docent loopt dan langs om het huiswerk te controleren

Slide 1 - Slide

Vraag
Kun je onderstaande vraag beantwoorden? 
  • Zo ja, schrijf op hoe je het beantwoorden van de vraag aanpakt. 
  • Zo nee, schrijf op waarom je de onderstaande vraag niet kunt beantwoorden.

8. 1p ⚪ Bakker Bos bakt en verkoopt 400 broden per dag. De inkoopprijs van de
ingrediënten is € 0,18 per brood, de variabele bedrijfskosten zijn € 0,04 per brood. De vaste bedrijfskosten zijn € 140 per dag.
De vaste kosten per brood zijn € …(1)… : …(2)… = € …(3)…. De kostprijs per brood is € …(4)...
🡪 Bereken de ontbrekende bedragen. Neem de getallen 1 t/m 4 over op je antwoordblad met daarachter de antwoorden. Geef zo nodig de berekening.



timer
2:00

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van de les kun je:
  • Een Toetsvraag beter beantwoorden, omdat je een stappenplan hebt geleerd

Slide 3 - Slide

Oefening voor de toets

Slide 4 - Slide

Begrippen opschrijven
8. 1p ⚪ Bakker Bos bakt en verkoopt 400 broden per dag. De inkoopprijs van de
ingrediënten is € 0,18 per brood, de variabele bedrijfskosten zijn € 0,04 per brood. De vaste bedrijfskosten zijn € 140 per dag.
De vaste kosten per brood zijn € …(1)… : …(2)… = € …(3)…. De kostprijs per brood is € …(4)...
🡪 Bereken de ontbrekende bedragen. Neem de getallen 1 t/m 4 over op je antwoordblad met daarachter de antwoorden. Geef zo nodig de berekening.
Begrippen:
  • Inkoopprijs = Wat de bakker uitgeeft voor het inkopen
  • variabele bedrijfskosten = kosten die meeveranderen met de productie
  • Vaste bedrijfskosten = Kosten die niet meeveranderen met de productie
  • Kostprijs per brood = Vaste kosten per brood + variabele kosten per brood

Slide 5 - Slide

Probeer de vraag nu opnieuw te beantwoorden!
8. 1p ⚪ Bakker Bos bakt en verkoopt 400 broden per dag. De inkoopprijs van de
ingrediënten is € 0,18 per brood, de variabele bedrijfskosten zijn € 0,04 per brood. De vaste bedrijfskosten zijn € 140 per dag.
De vaste kosten per brood zijn € …(1)… : …(2)… = € …(3)…. De kostprijs per brood is € …(4)...
🡪 Bereken de ontbrekende bedragen. Neem de getallen 1 t/m 4 over op je antwoordblad met daarachter de antwoorden. Geef zo nodig de berekening.
Begrippen:
  • Inkoopprijs = Wat de bakker uitgeeft voor het inkopen
  • variabele bedrijfskosten = kosten die meeveranderen met de productie
  • Vaste bedrijfskosten = Kosten die niet meeveranderen met de productie
  • Kostprijs per brood = Vaste kosten per brood + variabele kosten per brood
timer
2:00

Slide 6 - Slide

RTTI
  • R = reproductie => een begrip uit je hoofd leren 
  • T1 = Toepassen => De kennis van een begrip toepassen in een herkenbare situatie (iets dat met het begrip te maken heeft)
  • T2 = Toepassen => De kennis van de herkenbare situatie samen met andere kennis toepassen (op een nieuwe situatie)
  • I = inzicht => je kunt zelf verbanden leggen tussen verschillende begrippen

Slide 7 - Slide

Vraag
Kun je onderstaande vraag nu wel beantwoorden? 
"Beschrijf twee redenen waarom mensen ervoor kiezen om in de informele sector te werken, en leg uit welke nadelen dit voor de economie van een land kan hebben."
  • Antwoord:
  • Er is niet genoeg werk (in arme landen) of mensen betalen liever geen belasting om meer geld over te houden
  • De overheid heeft daardoor minder belastinginkomsten. Ook heeft de overheid de taak om voor mensen te zorgen. Als mensen zich niet verzekeren of pensioen op bouwen maakt de overheid zich zorgen.

Slide 8 - Slide

Stappenplan
Dit stappenplan kan helpen bij het beantwoorden van een toetsvraag
  • Stap 1: schrijf de betekenissen van de begrippen op die je herkent uit de vraag/tekst 
  • Stap 2: Schrijf de gegevens die er zijn op je eigen blaadje (overzichtelijk)
  • Stap 3: Schrijf op wat er wordt gevraagd (de vraag zelf)
  • Stap 4: Leg in je antwoord het verband uit tussen de begrippen 


Slide 9 - Slide

Voorbeeld
3. 1p ● Een tankstation verkoopt op een dag voor € 60.000 benzine. Deze benzine komt
bij een grote oliemaatschappij vandaan.
→ Kies het begrip dat past bij het bedrag dat het tankstation heeft betaald voor
de benzine.
  • A de afzet                       
  • B de brutowinst           
  • C de inkoopwaarde      
  • D de omzet                       


Slide 10 - Slide

Voorbeeld
3. 1p ● Een tankstation verkoopt op een dag voor € 60.000 benzine. Deze benzine komt
bij een grote oliemaatschappij vandaan.
→ Kies het begrip dat past bij het bedrag dat het tankstation heeft betaald voor
de benzine.
  • A de afzet                         = aantal stuks dat is verkocht
  • B de brutowinst             = Omzet - inkoopwaarde
  • C de inkoopwaarde      = Bedrag dat is betaald voor alle inkopen
  • D de omzet                       = Bedrag dat is ontvangen uit alle verkopen
  • 2 )verkoop = 60.000 (omzet of afzet?)
  • 3) vraag = wat is het bedrag dat het tankstation heeft betaald?
  • 4) verband = bedrag dat is betaald = inkoopwaarde en dus antwoord C 

Slide 11 - Slide

Stappenplan
Hoe pak je het beantwoorden van een vraag aan?
  1. Begrippen opschrijven 
  2. Aanwezige gegevens overnemen 
  3. Wat wordt er gevraagd?
  4. Verbanden tussen begrippen in jouw antwoord benoemen

Slide 12 - Slide

Opdracht
Wat: Maak de opdrachten die de docent heeft uitgedeeld
Hoe: Gebruik het stappenplan hiernaast
Tijd: 12 minuten (stiltemoment)
Resultaat: Samen bespreken
Klaar: Maak een tekening over een onderwerp van de opdrachten

Stappenplan examenvragen
  1. Begrippen opschrijven
  2.  Aanwezige gegevens
  3. Wat is de vraag?
  4. Verbanden in jouw antwoord benoemen

timer
12:00

Slide 13 - Slide

Opdracht
Wat: wissel je antwoorden met je buurman/vrouw uit. Bespreek wat jij anders hebt gezegd of gedaan. Leg uit wat de ander niet snapt en vice versa.
Hoe: Op normaal stemvolume. 
Tijd: 5 min
Klaar: even wachten op de rest
Resultaat: antwoorden controleren
timer
5:00

Slide 14 - Slide

Kahoot

Slide 15 - Slide

Terugblik en afsluiting
  • Wat: Schrijf voor jezelf op wat je deze les hebt geleerd (2 min)
    Wissel je antwoorden uit met je buurman/vrouw. De docent wijst een aantal duo's aan die het klassikaal vertellen. 
  • Volgende les:  



Huiswerk: Leren voor de toetsweek!!!

Slide 16 - Slide