Taalverzorging 4, Les 2

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

persoonsvorm
Herkennen en weergeven van de persoonsvorm in een zin.
onderwerp
Herkennen en weergeven van het onderwerp in een zin.
Werkwoordelijk gezegde
Herkennen en weergeven van het werkwoordelijk gezegde in een zin.
Lijdend voorwerp
Herkennen en weergeven van een lijdend voorwerp in een zin.
Lijdende en bedrijvende vorm
Herkennen en gebruiken van de lijdende of bedrijvende vorm in een zin.
Bijvoeglijk naamwoord
Herkennen en weergeven van een of meer bijvoeglijke naamwoorden in een zin. 
Taalverzorging 4
Vrijdag 11 juni

Slide 2 - Slide

Hulpwerkwoord
Herkennen en weergeven van een of meer hulpwerkwoorden in een zin. 
Zelfstandig werkwoord
Herkennen en weergeven van een zelfstandig werkwoord in een zin. 
Lidwoord
Herkennen en weergeven van een of meer lidwoorden in een zin.
Bijvoeglijk naamwoord
Herkennen en weergeven van een of meer bijvoeglijke naamwoorden in een zin. 
Voorzetsel
Herkennen en weergeven van een voorzetsel in de zin.
werkwoordspelling
Gebruiken van de juiste werkwoordspelling in een context of zinsverband.
interpunctie
Herkennen van fouten in de interpunctie en hoofdlettergebruik. 
zinsdelen
Functies van de grammaticale structuur in een zin herkennen. 
Cijfer telt 3 x mee

Slide 3 - Slide

Eerst de vraag goed lezen, daarna beantwoorden!

Slide 4 - Slide

Zelfstandig aan de slag
N1 toets Spelling 

Klaar? Ga oefenen met de Spellingapp of App werkwoordspellen

Na 30 minuten gaan we verder met 
de voorbereiding voor de toets.
timer
30:00

Slide 5 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets doet, of over wie of wat het gaat in de zin. Het onderwerp is de 'hoofdpersoon' van de zin, maar het is niet altijd een persoon.

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Als het onderwerp meervoud is (meer dan één), is de persoonsvorm ook meervoud. En andersom

Slide 6 - Slide

HOE VIND JE HET ONDERWERP?

Slide 7 - Open question

Hoe vind je het onderwerp?
Als je het lastig vindt om het onderwerp van een zin te vinden, kun je de vraag stellen:
‘Wie of wat + gezegde?’

Slide 8 - Slide

Wat is het ow in de zin:
HET GEBEURT NU ALLEEN NOG BIJ EEN TRAINING.

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp?

Het vangen van een bal wordt door de jongens moeilijk gevonden.
A
door
B
wordt
C
jongens
D
Het vangen van een bal

Slide 10 - Quiz

Ik kan het onderwerp in een zin vinden
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Lijdend voorwerp
Tijdens de toets moet je uit vier zinnen de zin kiezen waarin het lijdend voorwerp staat onderstreept!

LET OP; niet elke zin heeft een lijdend voorwerp.

Slide 12 - Slide

Lijdend voorwerp
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Zij heeft een nieuwe jurk gekocht. 
pv = heeft
wwg = heeft gekocht
ond = zij
lv = wie/wat heeft zij gekocht?

Slide 13 - Slide

Maak een correct gespelde zin met een onderwerp, een WWG en LW

Slide 14 - Open question

werkwoorden
Tijdens de toets moet je in een stukje tekst de werkwoorden onderstrepen.

Slide 15 - Slide

Voorzetsels
Tijdens de toets moet je herkennen in welke zin geen voorzetsel staat!

Slide 16 - Slide

Maak een correct gespelde zin met een onderwerp, een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord, een voorzetsel en bijv. naamwoord.

Slide 17 - Open question

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren, dingen!!


Slide 18 - Slide

Interpunctie
Hoofdletters
Leestekens

Slide 19 - Slide