Herhalen communisme, fascisme, nationaalsocialisme

De Sovjet-Unie onder Lenin en Stalin
1 / 37
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De Sovjet-Unie onder Lenin en Stalin

Slide 1 - Slide

0

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

De Russische kerk (orthodoxe kerk)
de Russische tsaar 
Lenin
Kapitalist

Slide 4 - Drag question

Is de tekenaar een voorstander of tegenstander van de communisten? Leg je antwoord uit met een beeldelement.

Slide 5 - Open question


Jozef Stalin


Leider van de Sovjet-Unie (1924-1953)
Het communime onder Stalin wordt het Stalinisme genoemd.
Onder Stalin worden er een aantal economische veranderingen doorgevoerd.

Slide 6 - Slide

Kenmerken van de SU onder Stalin (I)
  • Totalitaire staat, alles staat in het teken van de staat 

  • Planeconomie, de staat bepaald wat en hoe er wordt geproduceerd.

  • Dictatuur, de communistische partij maar vooral Stalin had alle macht.

  • Sprake van persoonsverheerlijking (van Stalin).

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Kenmerken van de SU onder Stalin (II)
  • Terreur, tegenstanders worden opgepakt door de geheime politie en uitgeschakeld of verbannen.

  • Indoctrinatie, de communistische partij probeerde gedachten en het gedrag van de bevolking te controleren en aan te passen.
    Hoe: 
             
- Propaganda en censuur
- Pers in handen van de staat
 - Alleen com. jeugdverenigingen
 - Aansporing om ouders aan te geven

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Hiernaast zie je een spotprent uit 1928.
Stalin zegt: “Voor mij is er geen honger in de Sovjetunie.”

Op welk onderdeel van de politiek van Stalin heeft de tekenaar kritiek?
A
op de indoctrinatie van de Russische bevolking
B
op de persoonsverheerlijking van Stalin
C
op de propaganda in de Sovjetunie
D
op de vervolging van politieke tegenstanders

Slide 11 - Quiz

De Grote Terreur
1934-1939

Stalin zag overal tegenstanders, vooral in mensen die een belangrijke rol in het bestuur of leger hadden.

Tussen 1934 en 1938 laat Stalin rond de 1 miljoen 'tegenstanders' oppakken en veroordelen.
De Sovjet-Unie wordt zo 'gezuiverd'.

Slide 12 - Slide


Showprocessen


  • Tegenstanders worden (meestal) vals beschuldigd en worden in een oneerlijke rechtszaak tot zware straffen veroordeeld.

  • Bij dit soort showprocessen stond de uitkomst al vast voordat de rechtszaak was begonnen: schuldig!

Slide 13 - Slide



  • ...en ze waren zeer effectief! De angst onder de bevolking was groot. 
  • Zelfs zó groot dat mensen niet meer op een familiefoto met deze 'verraders' wilden worden vertoond.

Slide 14 - Slide


Goelag

Miljoenen 'tegenstanders' kwamen terecht in een goelag, een strafkamp.
In deze 'opvoedingskampen' moesten de gevangenen, onder zeer zware omstandigheden, dwangarbeid verrichten.

Sommige van deze kampen hadden niet eens hekken, omdat ontsnappen zinloos was: de kou en de wolven zouden je uiteindelijk wel doden.

Slide 15 - Slide

Hongersnood
Tegenstanders
Terreur
Goelag
Persoonsverheerlijking

Slide 16 - Drag question

Italië onder Mussolini

Slide 17 - Slide

Fascisme
Kenmerken fascisme:
  • Extreem-nationalistisch
  • Militaristisch
  • Antidemocratisch
  • Eén leider principe
  • Verheerlijking geweld (bv. knokploegen)
  • Totalitair

Slide 18 - Slide

Waar
Niet
waar
Het fascisme richtte zich tegen het communisme
Na de 'mars op Rome' werd Mussolini leider van de fascisten
Mussolini werd de nieuwe koning van Italië
Mussolini liet zich 'il duce' noemen, dat betekent 'de leider'
Fascisme is tegen de democratie
Fascisme is tegen nationalisme

Slide 19 - Drag question

Duitsland onder Hitler

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Vraag: Welke zinnen zijn kenmerken van totalitaire samenlevingen? 
Sleep de juiste antwoorden in het vak.
Totalitaire samenleving
Geen kenmerk
De bevolking leeft in angst.
Er is censuur.
De landbouw wordt gemoderniseerd door collectivisatie.
Met showprocessen wordt geregeld dat er geen terreur is.
Er zijn vrije verkiezingen.
De kranten mogen schrijven wat ze willen.
Propaganda wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Eén persoon heeft alle macht.

Slide 24 - Drag question

Welke nationalistische stroming kwam in Italië op?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Nazi's
D
Liberalisme

Slide 25 - Quiz

Politieke stroming die past bij de partij van Hitler.
A
NSDAP
B
Gelijkschakeling
C
Nationaalsocialisme
D
Rassenleer

Slide 26 - Quiz

Het grote inhoudelijke verschil tussen de fascisme en nationaalsocialisme is
A
Dat het nationaalsocialisme ondemocratisch is
B
Dat het nationaalsocialisme propaganda kent
C
Dat het nationaalsocialisme in Duitsland is
D
Dat het nationaalsocialisme racistisch is

Slide 27 - Quiz

Hitler wilde dat alle Duitsers in één land zouden wonen. Welke term hoort hierbij?
A
Lebensraum
B
Antisemitisme
C
Heim ins Reich
D
Nationaalsocialisme

Slide 28 - Quiz

Wat past niet bij het begrip nazificatie?
A
Geen persvrijheid
B
Verzet
C
Verspreiden van het nationaalsocialisme onder de bevolking
D
Propaganda

Slide 29 - Quiz

Welk idee hoort NIET bij het Nationaalsocialisme?
A
Er moet 1 sterke leider zijn
B
Het idee van Lebensraum
C
Antisemitisme
D
Al het bezit is van de staat

Slide 30 - Quiz

De kranten mochten alleen schrijven over dingen die de NSDAP goed vond.
Welk begrip past hier het beste bij?
A
Persvrijheid
B
Nationaalsocialisme
C
Censuur
D
Dictatuur

Slide 31 - Quiz

Waar hoort de afbeelding bij?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Fascisme en nationaalsocialisme
D
Nationalisme

Slide 32 - Quiz

welke twee leiders van totalitaire regimes zijn dit?
A
Stalin en Mussolini
B
Hitler en Lenin
C
Stalin en Hitler
D
Mussolini en Hitler

Slide 33 - Quiz

Welk begrip hoort bij communisme
A
kapitalisme
B
vrijheid van meningsuiting
C
rassenleer
D
planeconomie

Slide 34 - Quiz

Wat past niet bij het communisme?
A
schijnprocessen
B
totalitaire staat
C
vijfjarenplannen
D
vrije markteconomie

Slide 35 - Quiz

Twee uitspraken:

1. Het communisme, het fascisme en het nationaal-socialisme kennen alle drie een dictatuur.

2. Lenin (zie plaatje hiernaast) was een fascist.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 36 - Quiz

Deze vraag gaat over het fascisme en communisme.

Welke uitspraak is juist?
A
De Eerste Wereldoorlog leidde tot hongersnood in de Sovjet-Unie.
B
Fascisten in Italië waren tegenstanders van de communisten.
C
Mussolini (zie plaatje) kwam aan de macht door een gewelddadige staatsgreep.
D
Stalin verwaarloosde de landbouw.

Slide 37 - Quiz