Les 16: H3 Vragers en Aanbieders

Vragers en aanbieders
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vragers en aanbieders

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
> Vraaglijn tekenen vanuit een vraagfunctie
> Voorbeelden geven van factoren waardoor de vraaglijn en/ of aanbodlijn kunnen veranderen en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Terugblik - huiswerk check
Bespreken SO H1 + 2

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Wat gebeurt er met de vraag naar treinreizen, als de economie wereldwijd krimpt?
A
de vraag stijgt
B
de vraag daalt
C
de vraag blijft gelijk

Slide 5 - Quiz

B, door minder vakantie- en zakenreizen en lagere inkomens.
Wat gebeurt er met de vraag naar treinreizen, als de terrorismedreiging toeneemt?
A
de vraag stijgt
B
de vraag daalt
C
de vraag blijft gelijk

Slide 6 - Quiz

B, mensen die bang zijn voor een aanslag reizen niet meer.
Wat gebeurt er met de vraag naar treinreizen, als vliegreizen duurder worden?
A
de vraag stijgt
B
de vraag daalt
C
de vraag blijft gelijk

Slide 7 - Quiz

A, mensen zullen de trein pakken i.p.v. het vliegtuig. Trein is substitutiegoed voor vliegtuig.
Wat gebeurt er met de vraag naar treinreizen, als mensen meer vrije tijd krijgen?
A
de vraag stijgt
B
de vraag daalt
C
de vraag blijft gelijk

Slide 8 - Quiz

A, meer vrije tijd betekent meer (vakantie)reizen ook per trein.
Voorbeeld 1 vraagfunctie: Qv = -0,5 * P + 150
Voorbeeld 2 vraagfuntie: Qv = -1 * P + 300
P = prijs in euro's | Qv = vraag naar treinreizen

Waarom is de factor voor P altijd negatief?
A
omdat het aanbod daalt als de prijs stijgt
B
omdat het bedrijf dan meer winst heeft
C
omdat een stijging van de prijs zorgt voor een verlaging van de vraag
D
omdat het aanbod stijgt als de prijs stijgt

Slide 9 - Quiz

A, mensen zullen eerder de trein pakken i.p.v. het vliegtuig. Trein is substitutiegoed voor vliegtuig.
Complementair
Zijn producten die elkaar nodig hebben en elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld auto en de brandstof, shag en vloei en bbq en kolen, make-up en make-up remover, schroevendraaier en schroef.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Substitutie
Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Geef een voorbeeld van een substitutiegoed. Leg uit wat er met Qv van het ene goed gebeurt als de P van het andere goed stijgt.

Slide 12 - Open question

De vraag zal stijgen
Geef een voorbeeld van een complementair goed. Leg uit wat er met Qv van het ene goed gebeurt als de P van het andere goed stijgt.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Het stallen van je fiets op het station is een (...) van reizen met de trein.
A
complementair goed
B
substitutiegoed

Slide 14 - Quiz

Met de fiets naar het station en dan de trein pakken: complementair
Reizen per bus is een (...) van treinreizen.
A
complementair goed
B
substitutiegoed

Slide 15 - Quiz

Reizen met bus wordt vervangen door trein: substitutie
Betalingsbereidheid
Wat kopers maximaal voor een product willen of kunnen betalen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vraaglijn
Betalingsbereidheid van alle consumenten

"Lijn waarmee je in een grafiek laat zien hoe de vraag reageert op een verandering in de prijs"

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

De betalingsbereidheid is de prijs die vragers maximaal bereid zijn te betalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Betalingsbereidheid gaat over
A
de vraaglijn
B
de aanbodlijn

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Consumentensurplus
"Het verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid"

Dus als een boek bijvoorbeeld €15,00 kost maar mensen willen er maximaal €25,00 voor betalen, dan spreken we van een consumentensurplus

Het consumentensurplus is bij dit voorbeeld ........?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Nakijken huiswerk: 3.1 t/m 3.4

Maken opgaven: 3.5 t/m 3.8 (huiswerk)

Hoe? In stilte (10 min)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Evaluatie
> Vraaglijn tekenen vanuit een vraagfunctie
> Voorbeelden geven van factoren waardoor de vraaglijn en/ of aanbodlijn kunnen veranderen en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.


Slide 23 - Slide

This item has no instructions