quiz foodtruck

quiz foodtruck
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

quiz foodtruck

Slide 1 - Slide

Er zijn verschillende manieren om koffie te bereiden. Als je een espresso maakt met schuimig opgeklopte melk, heet dit:
A
Cappuccino
B
Espresso
C
Koffie met melk
D
. Koffie verkeerd

Slide 2 - Quiz

Welke informatie kan je vinden in het draaiboek van een foodtruck?
A
Alleen de namen van de mensen die werken
B
Een lijst met alle ingrediënten die ooit zijn gebruikt.
C
Het tijdschema voor het voorbereiden, laden, rijden naar de locatie, opzetten van de truck, serveren van klanten en opruimen.
D
Alleen de plattegrond van de foodtruck.

Slide 3 - Quiz

Tijdens het schoonmaken gebruik je schoonmaakmiddelen. Stel: je dweilt de vloer van het restaurant. Wat gebruik je?
A
Desinfecteermiddel
B
Onderhoudsmiddel
C
Reinigingsmiddel
D
Vlekoplosmiddel

Slide 4 - Quiz

Wat is een flyer?
A
Een soort boekje.
B
Een klein kaartje dat vaak wordt uitgedeeld en meestal een A5-formaat heeft.
C
Een aankondiging op groot formaat.
D
Een reclamebord.

Slide 5 - Quiz


Wat is waar over de voedingsgewoonten van Hindoes?
A
Ze eten bijna geen rijst
B
Ze eten vaak rundvlees
C
Ze zijn meestal vegetariër
D
Ze houden niet van kalfsvlees

Slide 6 - Quiz

Welke informatie staat in ieder geval op een flyer?
A
Wat er gaat gebeuren, waar het gaat gebeuren, wanneer het gaat gebeuren, een uitnodigende tekst of een oproep, en soms waarom iets gaat gebeuren en een verwijzing naar een website voor extra informatie of contactgegevens.
B
Een uitnodigende tekst en een tekening.
C
Een menukaart
D
Het weerbericht.

Slide 7 - Quiz

Wat is de functie van een legenda op een plattegrond?
A
Het vertelt een verhaal over de geschiedenis van het gebied.
B
Het legt uit wat de symbolen en kleuren op de plattegrond betekenen, zoals de betekenis van pictogrammen voor toiletten, liften, enzovoort.
C
Het geeft aan welke gebouwen het oudst zijn.
D
Het beschrijft het weer in dat gebied.

Slide 8 - Quiz

Op een plattegrond staat 1 centimeter gelijk aan 10 meter in werkelijkheid. Als de afstand tussen twee punten op de plattegrond 3 centimeter is, wat is dan de werkelijke afstand tussen deze twee punten?
A
5 meter
B
10 meter
C
20 meter
D
30 meter

Slide 9 - Quiz

Op welke manier kun je evenementen indelen?
A
Op kleur, op vorm, op grootte.
B
Op naam, op locatie, op datum.
C
Op merk, op prijs, op categorie.
D
Op soort, doelstelling en doelgroep.

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een evenement?
A
Een school.
B
Een festival.
C
Een supermarkt.
D
Een ziekenhuis.

Slide 11 - Quiz

welke vragen helpen je om alle belangrijke informatie te krijgen voor je draaiboek?
A
De 5 Z's en de X.
B
De 5 A's en de B.
C
De 5 W's en de H.
D
De 5 X'en en de Y.

Slide 12 - Quiz

Wat is de 'doelgroep' van een product of evenement?
A
Mensen die het product al hebben gekocht.
B
Mensen die het product willen kopen of het evenement willen bijwonen.
C
Mensen die het product verkopen.
D
Mensen die het product produceren.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het auteursrecht als je afbeeldingen en/of teksten van internet gebruikt?
A
Het betekent dat je alles van internet kunt gebruiken zolang je de bron vermeldt.
B
Het betekent dat je de afbeeldingen en/of teksten van internet kunt gebruiken zonder toestemming, omdat het op internet staat.
C
Het betekent dat je de afbeeldingen en/of teksten van internet kunt gebruiken zonder de maker ervan te kennen.
D
Het betekent dat de maker van de afbeeldingen en/of teksten bepaalde rechten heeft en je hun toestemming nodig hebt om ze te gebruiken.

Slide 14 - Quiz

Waarom is het belangrijk om een korte en bondige tekst op een flyer te hebben?
A
Omdat het de lezer snel de belangrijkste informatie geeft zonder te veel te moeten lezen.
B
Omdat het er professioneel uitziet.
C
Omdat het de kosten van het printen van de flyer verlaagt.
D
Omdat het de flyer er kleurrijk laat uitzien.

Slide 15 - Quiz


Hoe sorteer je in Excel een lijst met namen alfabetisch van A t/m Z?
A

Slide 16 - Quiz


A
knop 1
B
knop 2
C
knop 3
D
knop 4

Slide 17 - Quiz

Wat betekent ‘competent’?
A
Competent zijn betekent dat je iets niet goed kunt
B
Competent zijn betekent dat je een opleiding voor een competent beroep volgt
C
Competent zijn betekent dat je iets goed kunt
D
Competent zijn betekent dat je na deze opleiding een beroepsopleiding gaat volgen

Slide 18 - Quiz


Kruisbesmetting is:
A
Het werken met schoon kookmateriaal
B
Het werken met verschillende snijplanken
C
Een ander woord voor voorraadbeheer
D
Dat een rauw product in aanraking komt met een bereid product

Slide 19 - Quiz


Wat is een voordeel van eten klaarmaken door te stomen?
A
Je hebt een stoomkoker nodig
B
Het voedsel wordt er goed nat van
C
Er blijven meer vitamines over
D
Het gaat sneller

Slide 20 - Quiz