Werkwoordspelling verleden tijd

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Verleden tijd
In de verleden tijd verandert alleen de persoonsvorm:

ik bracht je naar huis
ik smurfte je naar huis
ik werd naar huis gebracht

Slide 3 - Slide

Wat vind je moeilijk aan de verleden tijd van werkwoorden?

Slide 4 - Mind map

Verleden tijd:
regelmatige werkwoorden --- onregelmatige werkwoorden
Zwakke werkwoorden --- sterke werkwoorden

Ik fiets - ik fietste --- ik zit - ik zat
ik spel - ik spelde --- ik ben - ik was

Slide 5 - Slide

Verleden tijd:
 onregelmatige werkwoorden
kunnen - ik kan - ik kon
hebben - ik heb - ik had
houden - ik houd - ik hield
begrijpen - ik begrijp - ik begreep

Slide 6 - Slide

Verleden tijd: regelmatige werkwoorden
Alles begint met de ik-vorm:

werkwoord: bereiken ⇒ ik bereik - ik bereikte
werkwoord: verhuizen⇒ ik verhuis -- ik verhuisde
werkwoord fietsen ⇒ Ik fiets - ik fietste 
werkwoord spellen ⇒ik spel - ik spelde

Slide 7 - Slide

't ex kofschip
XTC koffieshop

T X K F S CH P

Slide 8 - Slide

Vul het juiste werkwoord in:

Toen hij dit mailtje ( verzenden ) ……………., was de deal officieel rond.

A
verzende
B
verzendde
C
verzond

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste werkwoord in:

Na de oude man ( volgen ) ……….. toen ook zijn drie jongere broers.
A
Volgde
B
volgden
C
volgen
D
voegden

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in:

’Hmmm, daar moet ik toch even over nadenken’,  ( brommen ) …….........  de klant gisteren nors.

A
Brom
B
bromde
C
bromden

Slide 11 - Quiz

Ik ( checken ) ……….. in, maar vergat om weer uit te checken.

A
checkte
B
checkten
C
checkde
D
checkden

Slide 12 - Quiz

Verleden tijd
Je hebt te maken met:

regelmatige werkwoorden
onregelmatige werkwoorden

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Onregelmatige werkwoorden
 de ik-vorm verandert in de verleden tijd van klank

Verzenden - ik verzend - ik verzond - ik heb verzonden
Blijven - ik blijf - ik bleef - ik ben gebleven

ONregelmatig = GEEN regel
 
 

Slide 15 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Geen klankverandering:

Ik fiets - ik fietste - ik ben gefietst
ik oefen - ik oefende - ik heb geoefend

REGELmatig: regel: 't ex kofschip

Slide 16 - Slide

Regelmatig werkwoord + te/ten

ik maak+te
jij maak+te
hij maak+te
wij maak+ten
jullie maak+ten
zij maakt+en 





ik maakte
jij maakte
hij maakte
wij maakten
jullie maakten
zij maakten 

Slide 17 - Slide

Regelmatig werkwoord + de/den

ik meld+de
jij meld+de
hij meld+de
wij meld+den
jullie meld+den
zij meld+den



ik meldde
jij meldde
hij meldde
wij meldden
jullie meldden
zij meldden

Slide 18 - Slide

Regelmatige werkwoorden hebben een REGEL
Als je niet weet of het -te of -de moet zijn, dan gebruik je de regel van ‘T ex KOFSCHIP.

(of fokschaaptaxi, XTC-koffieschop)

Slide 19 - Slide

Kijk naar het hele werkwoord
Haal -en ervan af.
Is het een medeklinker uit’T K O F S C H I P?
eem de ‘ik-vorm’ van de onvoltooid tegenwoordige tijd.
1
Kijk naar het hele werkwoord
verhuizen
maken
2
Haal -en ervan af. 
Welke letter is dan de laatste letter?
z
k
3
Is het een medeklinker uit ’t ex kofschip?
nee
ja
4
Neem de ‘ik-vorm’ van de tegenwoordige tijd.
verhuis
maak
5
De verleden tijd is: ‘ik vorm’ + -te of -de
verhuisde
maakte

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Regelmatige werkwoorden kofschip
Zuchten - zucht - zucht+te - ik zuchtte 
faxen - fax - fax+te - ik faxte
maken - maak - maak+te - maakte
boffen - bof - bof+te - bofte
botsen - bots - bots+te - botste
lachen - lach - lach+te-lachte
stoppen - stop - stop+te - stopte

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Zet in de verleden tijd:

Jeroen en Raoul (kennen) ..................... alle woordjes.
A
kennen
B
kende
C
kenden
D
konden

Slide 30 - Quiz

Zet in de verleden tijd:
Alicia en Manon (computeren).............. tijdens het laatste deel van de les.

Slide 31 - Open question

Zet in de verleden tijd:
Peter (snappen) ................... de werkwoordspelling een maand geleden al.

Slide 32 - Open question

Verleden tijd: Hij (vervelen) ....................... zich een beetje tijdens de les.

Slide 33 - Open question

Er (gebeuren) ...................... gisteren erg veel in de les

Slide 34 - Open question

Verleden tijd:
De juf (glimlachen) ................. vanmorgen naar de lieve leerlingen.

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide