Klas 2 H3 par 2 Tel uit je winst

Klas 2
H3 De winkel in
3.2 Tel uit je winst

1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Klas 2
H3 De winkel in
3.2 Tel uit je winst

Slide 1 - Slide

H3 De winkel in




Paragraaf 2: Tel uit je winst

Slide 2 - Slide

Vandaag
- herhaling paragraaf 1
Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 3 paragraaf 2 uitleggen
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 3 - Slide

Bijna alle bedrijven hebben een website om hun producten te verkopen. Welk marketingbeleid word hier toegepast?
A
Prijs
B
Product
C
Personeel
D
Plaats

Slide 4 - Quiz

Prijs
Product
Plaats
Promotie
Elke week zijn er andere aanbiedingen
iPhone heeft verschillende types uitgebracht
op de radio is een reclame te horen
Pietje verkoopt ijs in het park

Slide 5 - Drag question

Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen heet ...
A
Reclame
B
Promotie
C
Marketing
D
Geen idee

Slide 6 - Quiz

De marketingmix bestaat uit de 4 P's. Benoem ze alle vier

Slide 7 - Open question

Welke P van de marketingmix hoort bij reclame
A
personeel
B
plaats
C
product
D
promotie

Slide 8 - Quiz

De 4P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketingmix
C
Geen idee
D
Marketing gereedschap

Slide 9 - Quiz

Hoofdstuk 3
3.2 Tel uit je winst

Slide 10 - Slide

Doel 3.2
  • Ik weet wat afzet en omzet is.
  • Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Hoe bereken je dit..
Hoe bereken ik het nettoresultaat?
  • Omzet 
  • Inkoopwaarde  -
    _________________
  • Brutoresultaat
  • Bedrijfskosten -
    _________________
  • Nettoresultaat

Slide 13 - Slide

Doel nettowinst
- loon van de ondernemer
- opvangen van verliezen
- investeren

Slide 14 - Slide

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 15 - Slide

Verkoopopbrengst
Ontvangen geld door de verkoop van producten.


Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 16 - Slide

Afzet
Aantal verkochte producten in een periode.

Slide 17 - Slide

Inkoopwaarde

De inkoopprijs van de verkochte producten.

Slide 18 - Slide

Brutowinst

Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet.

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 21 - Slide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 23 - Quiz

Brutowinst =
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Inkoopwaarde - omzet

Slide 24 - Quiz

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 25 - Quiz

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€1.500,-
B
€500,-
C
-€500,-
D
-€1.500,-

Slide 26 - Quiz

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 27 - Quiz

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 28 - Quiz

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 29 - Quiz

In de voetbalkantine worden op een goede zaterdag 700 tosti's gekocht voor €1,50 per stuk. Inkoopkosten zijn €0,50 per stuk. Aan verzekeringen is de vereniging €150 kwijt en aan overige kosten €300. Wat is de nettowinst of nettoverlies van de voetbalkantine?
A
€250 nettowinst
B
€400 nettowinst
C
€600 nettowinst
D
€700 nettowinst

Slide 30 - Quiz

Bedrijfskosten

Alles wat een bedrijf betaalt voor de productie van goederen en diensten.

Slide 31 - Slide

Nettowinst
Het bedrag dat overblijft als de bedrijfskosten zijn afgetrokken van de brutowinst.

Slide 32 - Slide

Verlies
Het tekort nadat de bedrijfskosten zijn afgetrokken van de brutowinst.

Slide 33 - Slide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 34 - Slide

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 35 - Quiz

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 36 - Quiz

Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800

Slide 37 - Quiz

Brutowinst is € 8.000,-
Bedrijfskosten zijn €1.000,-
Nettowinst = ...
A
€ 9.000,-
B
€ 7.000,-
C
-€ 7.000,-
D
-€ 9.000,-

Slide 38 - Quiz

Joris kan door efficiënter te werken de bedrijfskosten in zijn bedrijf verlagen met € 4.500 per jaar. De brutowinst stijgt uiteindelijk met € 4.200.
Wat is het effect op de nettowinst?
A
De nettowinst stijgt met € 8.700
B
De nettowinst daalt met € 8.700
C
De nettowinst stijgt met € 4.500
D
De nettowinst blijft gelijk

Slide 39 - Quiz

Huiswerk 19 maart

Leren + maken: 3.2

 






Slide 40 - Slide

Planning:
Vrijdag: rekentrainer paragraaf 2
Maandag: maken paragraaf 2
Dinsdag: leren paragraaf 2

Slide 41 - Slide

Doel bijstellen of nieuw doel?

Slide 42 - Slide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 43 - Slide

Klas 2
H3 De winkel in
3.1 Winkelen

Slide 44 - Slide