2V1 - Les 30 - STG

2V1 - 25 de mayo, 2022 - STG
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2V1 - 25 de mayo, 2022 - STG

Slide 1 - Slide

Programa
  1. Los examenes
  2. Quizlet
  3. Herhaling Tener/ Tener que
  4. A trabajar
  5. Gustar = huiswerk

Slide 2 - Slide

Woensdag 8 juni 
- voca 3.1 tm 3.3 (N-S) WB p.85
- aanvullende werkwoorden 1-24 (roze werkwoordenblad)
- regelmatige ww op -ar,-er,-ir
- llamarse (en andere wederkerende werkwoorden) kunnen vervoegen
- tener
- getallen 0 t/m 100
Toetsweek 24 juni t/m 1 juli
- voca 3.1 tm 3.3 (N-S)
- roze ww blad 1-24 (S-N)
- regelmatige ww op -ar,-er,-ir
- llamarse ( + extra wederk ww)
- tener
- hay/estar/ser (kiezen en vervoegen)
- gustar (+bevestiging/ontkenning, zinnetjes maken)
- bezittelijk voornaamwoord
- bijvoeglijk nw
- getallen t/m 100

Slide 3 - Slide

Quizlet

Leren woordenlijst 3.3
timer
10:00

Slide 4 - Slide

De verjaardag

Slide 5 - Open question

De keuken

Slide 6 - Open question

De badkamer

Slide 7 - Open question

Groen

Slide 8 - Open question

Vandaag

Slide 9 - Open question

De computer

Slide 10 - Open question

Tener/ Tener que

Slide 11 - Mind map

TENER= HEBBEN
yo
él, ella, usted
nosotros,nosotras vosotros,vosotras
ellos, ellas, ustedes
TENGO
TIENES
TIENE
TENEMOS
TENÉIS
TIENEN
(onregelmatig)

Slide 12 - Slide

TENER QUE...
Tener = hebben ( in bezit)   /   Que = wat, dat
maar... TENER QUE = MOETEN. Tener moet je vervoegen ( Dus: tengo que, tienes que, tiene que, etc)
Na tener que komt er een héél werkwoord.
Vb:   Tenemos un problema con mi  profesor, tenemos que hablar con él.
Tengo que ir a casa, mi madre me está esperando

Slide 13 - Slide

Uitdrukkingen met tener
Wat betekenen de uitdrukkingen hiernaast?

Slide 14 - Slide

A trabajar
Maken: ejercicios 7 y 8 página 46 --> TENER


Maken: ejercicios 12 y 13 --> TENER QUE

Slide 15 - Slide