Toets anatomie Hormoonstelsel/ Urinewegstelsel/ spijsverteringstelsel

Toets anatomie Hormoonstelsel/ Urinewegstelsel/ spijsverteringstelsel
1 / 44
next
Slide 1: Slide
AnatomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toets anatomie Hormoonstelsel/ Urinewegstelsel/ spijsverteringstelsel

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De blaas hoort bij de...
A
Spijsverteringskanaal
B
Urinewegstelsel
C
Voortplantingsstelsel
D
Voortplantingsstelsel en urinewegstelsel

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

 Hoe goed kennen jullie het spijsverteringsstelsel?
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Blinde darm

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de goede volgorde van de spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, maag, mondholte

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Waar in het spijsverteringskanaal treden peristaltische bewegingen op?
A
alleen in de slokdarm
B
alleen in de slokdarm en de dikke darm
C
alleen in de slokdarm, de dunne darm en de dikke darm
D
in het hele spijsverteringskanaal

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de functies van het spijsverteringsstelsel?
Vertering van voedingsstoffen
Opname van voedingsstoffen
Uitscheiding van afvalstoffen
Alle voorgaande antwoorden zijn juist
Geen van de voorgaande antwoorden zijn juist

Slide 6 - Poll

This item has no instructions

De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een taak van de nieren?
A
Besturen van het urinewegstelsel
B
Verwarmen van het bloed
C
Uitscheiden van afvalstoffen
D
Doorgeven van elektrische prikkels

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Je lever maakt gal aan. Waarbij helpt gal in je lichaam?
A
Opnemen van vocht
B
Opname van zoutkristallen
C
Afbreken van vetten
D
opname van suiker

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Wat zijn enzymen?
A
bacteriën
B
mineralen
C
eiwitten
D
elektrolyten

Slide 10 - Quiz

Enzymen zijn eiwitten die door de cellen worden gemaakt. Ze kunnen stoffen aan zich binden en ze kunnen verteren.
Hoeveel maagsap wordt dagelijks geproduceerd?
A
1250cc
B
1500cc
C
1750cc
D
2000cc

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de volgorde van de dunne darm?
A
Kronkeldarm, nuchtere darm, twaalfvingerige darm
B
Nuchtere darm, kronkeldarm, twaalfvingerige darm
C
Twaalfvingerige darm, nuchtere darm, kronkeldarm

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Je lever maakt gal aan. Waarbij helpt gal in je lichaam?
A
Opnemen van vocht
B
Opname van zoutkristallen
C
Afbreken van vetten
D
opname van suiker

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaal zorgt voor afgifte van insuline?
A
Een grote hoeveelheid koolhydraten in de darm
B
Een lage hoeveelheid glycogeen in de lever
C
Een hoog glucosegehalte in het bloed
D
Een grote hoeveelheid spijsverteringsenzymen die afgegeven worden door de alvleesklier

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Waar wordt antidiuretisch hormoon (ADH) gemaakt?
A
Nieren
B
Longen
C
Hersenen
D
Lever

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De eilandjes van langerhans zijn onderdeel van je lever
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

welk orgaan doet het niet goed? geef een argument
A
milt
B
lever
C
beenmerg
D
bloedvaten

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Hoe word glucose opgeslagen in de lever?
A
In de vorm van glycogeen, met behulp van het hormoon glucagon
B
Glucose wordt niet opgeslagen maar gebruikt voor energie in de lever
C
In de vorm van glycogeen, met behulp van het hormoon insuline
D
In de vorm van glucagon, met behulp van het hormoon insuline

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er bij een te lage bloedsuikerspiegel?
A
de alvleesklier geeft insuline af aan het bloed
B
de lever geeft insuline af aan het bloed
C
de alvleesklier geeft glucagon af aan het bloed
D
de lever geeft glucagon af aan het bloed

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

welke van deze functies heeft de lever niet?
A
afbraak van medicijnen en alcohol
B
opslagfunctie van vitamine A, B, D en ijzer
C
Gal productie
D
Verteren van vetzuren en aminozuren

Slide 21 - Quiz

Aminozuren en vetzuren worden verteerd in de dunnen darm.

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Nierslagader
Nierader
Urineleider
Nierkapsel
Nierschors
Niermerg
Nierpapil
Nierkelk
Nierbekken

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

hormoonstelsel 
zenuwstelsel
snel
langzaam
de regeling duurt lang
De regeling duurt kort
De regeling bereikt plaats via het bloed
De regeling bereikt de plaats via uitlopers
hormonen
impulsen

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Blaas
Urineleider

Nier
Nierslagader
Nierader

Urinebuis

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Hoe zat het ook al weer? Verbind de juiste namen bij de onderdelen van de nier.
Nierschors
Urineleider
Nierslagader
Nierbekken
Nierader
Niermerg

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

Cellen in de alvleesklier 
die hormonen maken
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de 
bijnieren wordt gemaakt
Klieren die adrenaline maken
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
bijnieren

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Welke orgaanstelsels zie je hier?
Uitscheidingsstelsel
Ademhalingsstelsel
Circulatiestelsel
Spijsverteringsstelsel
Zenuwstelsel

Slide 27 - Drag question

This item has no instructions

Zet de hormoonklieren op de juiste plek
Eierstokken
Bijnieren
Eilandjes van Langerhans
Teelballen
Hypofyse
Schildklier

Slide 28 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de volgende woorden naar de juiste plaats:

In de                          wordt urine verzameld. 

Via de                            wordt urine afgevoerd naar de urineblaas.

In de                             wordt de urine tijdelijk opgeslagen.

Van tijd tot tijd wordt urine uit de urineblaas afgevoerd via de                         .
Urinebuis
Urineleiders
Blaas
Nierbekkens

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

Welke uitspraak over de afgifte van hormonen is juist?
A
hormonen worden afgegeven aan het bloed, dit is een vorm van interne secretie
B
hormonen worden afgegeven aan het bloed, dit is een vorm van externe secretie

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions


Welke functie heeft het hormoon ADH?
A
stimuleren van de bijnierschors tot aanmaak van adrenaline
B
terugresorptie van natrium uit de voorurine
C
terugresorptie van water uit de voorurine
D
stimuleren van de bijnier tot afgifte van aldosteron

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Welke hormoon zorgt onder andere voor: stijging van de bloedsuikerspiegel, verhoging van de hartslag, verhoging van de spierspanning en verwijding van de oogpupillen?
A
cortisol
B
adrenaline
C
oxytocine
D
calcitonine

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn hormonen?
A
Stoffen die de werking van je hersenen regelen
B
Stoffen waar je ziek van wordt
C
Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
D
Stoffen die je via medicatie moet innemen

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon stimuleert de opname van glucose in de cellen?
A
Glucagon
B
Insuline
C
Adrenaline
D
Cortisol

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat regelen de hormonen uit de alvleesklier?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn hormonen?
A
elektrische signalen
B
Chemische boodschappers
C
chemische brandstoffen
D
elektrische brandstoffen

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Het antidiuretisch hormoon (ADH) bevordert de resorptie van water in de nieren. Indien er meer ADH hormoon aanwezig is dan normaal, dan zal



A
  evenveel voorurine en meer urine dan normaal gevormd worden
B
er meer voorurine en meer urine dan normaal gevormd worden
C
  evenveel voorurine en minder urine dan normaal gevormd worden
D
  minder voorurine en minder urine dan normaal gevormd worden

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

1. Het hormoonstelsel regelt processen in het lichaam door hormonen af te geven

2. Het zenuwstelsel regelt processen in het lichaam door impulsen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

wat is waar over de slokdarm?
A
de slokdarm stopt bij het middenrif
B
de slokdarm gaat door het middenrif heen
C
de slokdarm ligt alleen in de borstholte
D
de slokdarm ligt alleen in de buikholte

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

De slokdarm is de verbinding tussen twee organen. Welke twee organen zijn dat?
A
keelholte & luchtpijp
B
keelholte & maag
C
luchtpijp & maag
D
luchtpijp & long

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

In welke organen vindt peristaltiek plaats?
A
Alleen in de slokdarm
B
In de slokdarm en de maag
C
In de slokdarm, de maag en de dunne darm.
D
in de slokdarm, de maag, de dunne en de dikke darm

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de onderdelen van de nier van buiten naar binnen.
A
Nierkapsel, niermerg, nierschors, nierbekken
B
Nierkapsel, nierschors, nierbekken, niermerg
C
Nierkapsel, nierbekken, nierschors, niermerg
D
Nierkapsel, nierschors, niermerg, nierbekken

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet nr 1?
A
Nierbekken​
B
Nierschors​
C
Niermerg​
D
Urineleider

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

En nr 2?
A
nierbekken
B
nierschors
C
niermerg
D
urineleider

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions