8.2 Radioactief verval

8.2 Radioactief verval
8.2.1 Je kunt toelichten wat er met de atoomkern gebeurt als een atoom radioactief vervalt.
8.2.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen ioniserende straling en straling die niet ioniserend is.
8.2.3 Je kunt beschrijven hoe je de activiteit van een radioactieve bron kunt meten.
8.2.4 Je kunt het verschil beschrijven tussen stabiele en instabiele kernen.
8.2.5 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de halfwaardetijd van een radioactieve isotoop.
8.2.6 Je kunt berekenen hoe de activiteit van radioactief materiaal in de loop van de tijd afneemt.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

8.2 Radioactief verval
8.2.1 Je kunt toelichten wat er met de atoomkern gebeurt als een atoom radioactief vervalt.
8.2.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen ioniserende straling en straling die niet ioniserend is.
8.2.3 Je kunt beschrijven hoe je de activiteit van een radioactieve bron kunt meten.
8.2.4 Je kunt het verschil beschrijven tussen stabiele en instabiele kernen.
8.2.5 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de halfwaardetijd van een radioactieve isotoop.
8.2.6 Je kunt berekenen hoe de activiteit van radioactief materiaal in de loop van de tijd afneemt.

Slide 1 - Slide

8.2 Radioactief verval
  • Veel elementen hebben zowel radioactieve als niet-radioactieve isotopen.
  • C‐12 en C‐13, de meest voorkomende isotopen van koolstof, zijn niet radioactief. De isotoop C‐14, die veel minder voorkomt, is dat wel.

Slide 2 - Slide

Radioactief verval
  • Een radioactieve isotoop heeft atoomkernen die instabiel zijn.
  • Het aantal protonen en neutronen in de kern is dan niet goed in evenwicht.
  • Hierdoor kunnen deze atoomkernen spontaan, zonder invloed van buitenaf, uit elkaar vallen.
  • Dit noem je radioactief verval.
  • Als gevolg daarvan zendt zo’n atoomkern heel kort, in een flits, ioniserende straling uit.

Slide 3 - Slide

Stabiele en instabiele kernen
  • Bij radioactief verval ontstaat een nieuwe atoomkern met nieuwe eigenschappen.
  • De atoomkernen van C‐14 veranderen bijvoorbeeld in atoomkernen van N‐14, een isotoop van stikstof die zelf niet radioactief is.
  • Dit noem je een kernreactie.
  • Net als bij een chemische reactie verdwijnt er een stof (in dit geval C‐14) en ontstaat er een stof(in dit geval N‐14).

Slide 4 - Slide

Ioniseren
  • Doordat er steeds atoomkernen vervallen, zenden radioactieve stoffen de hele tijd ioniserende straling uit.
  • De stralingsenergie in deze straling is zo geconcentreerd dat ze de verbinding tussen de atomen in een molecuul kan verbreken.
  • Dit noem je ioniseren.
  • De moleculen vallen daardoor in brokstukken uit elkaar.

Slide 5 - Slide

Activiteit
  • In een radioactief voorwerp zijn er voortdurend atoomkernen die vervallen.
  • Het aantal kernen dat in één seconde vervalt, noem je de activiteit.
  • Je meet de activiteit in becquerel (Bq). Bij een activiteit van 100 Bq vervallen er elke seconde honderd kernen.

Slide 6 - Slide

Activiteit
  • Een veelgebruikt instrument om de ioniserende straling te meten die een radioactieve stof uitzendt, is de geigerteller.
  • Als je dit apparaat bij een radioactief voorwerp houdt, begint het te klikken. Hoe sneller de klikken elkaar opvolgen, des te meer straling de teller opvangt.

Slide 7 - Slide

Halveringstijd
  • De activiteit van een hoeveelheid radioactief materiaal wordt steeds kleiner. Dat komt doordat er steeds minder instabiele kernen overblijven.
  • De tijd T is de halveringstijd     of  halfwaardetijd. Na die halveringstijd:
  • is de helft van de oorspronkelijke, instabiele atoomkernen verdwenen, en
  • hoeveelheid straling, helft verminderd.
  • Elke radioactieve isotoop heeft een eigen, kenmerkende halveringstijd.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Halveringstijd
________________
______
________

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video