Quiz luchtdruk

1 Lucht bestaat voor 0,35 % uit CO2
2 Lucht bestaat voor 78 % uit stikstof
3 Lucht bestaat voor 21 % uit zuurstof>
A
allemaal juist
B
allemaal fout
C
alleen 1 fout
D
alleen 2 fout
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

1 Lucht bestaat voor 0,35 % uit CO2
2 Lucht bestaat voor 78 % uit stikstof
3 Lucht bestaat voor 21 % uit zuurstof>
A
allemaal juist
B
allemaal fout
C
alleen 1 fout
D
alleen 2 fout

Slide 1 - Quiz

Voor de verbranding van aardgas is zuurstof nodig en ontstaat koolstofdioxide en water.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

1 Een ander woord voor dampkring is atmosfeer.
2 Een vacuüm is een ruimte zonder zuurstof.
A
1 juist
B
2 juist
C
1 en 2 juist
D
1 en 2 onjuist

Slide 3 - Quiz

3 Leg uit waarom een zuignap kan blijven 'plakken' aan iets

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

1 Op de top is de luchtdruk lager.
2 Op de top is het kookpunt van water lager.

A
1 juist
B
2 juist
C
beiden juist
D
alleen 2 juist

Slide 6 - Quiz

Waarom moeten ze telkens een tijd in het basiskamp blijven voor ze verder gaan.
A
Minder last van hoogteziekte.
B
Om gezellig een feestje te vieren.
C
Wachten op de dieren met bagage.
D
Wachten op de rest van de groep.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Waarom kan een herontbranding ontstaan als je het deksel te snel eraf haalt ?
A
dan komt er weer zuurstof bij
B
dan komt er brandstof bij
C
de temperatuur is nog boven de ontbandings-temperatuur
D
het vuur wil je te grazen nemen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Wat stellen de pijltjes in de longen voor ?
A
de luchtdruk
B
de longdruk
C
de tegendruk
D
de druklucht

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Als er door de val een gat in het pak komt, dan verandert voor de astronaut met name de:
A
luchtdruk in het pak
B
de tegendruk

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

1 In de top van de buis zat een vacuüm.
2 Later deden ze er kwik in zodat de barometer veel korter werd.
A
1 juist
B
2 juist
C
beide fout
D
beide juist

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Het water steeg in de beker doordat:
A
er geen zuurstof meer in de beker zat
B
de lucht in de beker afkoelde
C
de buitenlucht veranderde
D
dit toeval was

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

De luchtdruk was:
A
1015 mbar
B
760 mbar
C
1015 hPa
D
760 hPa

Slide 19 - Quiz

1)0,8 bar = 80 mbar
2) 1000 hPa = 1000 mbar
3) 1000 hPa = 100 kPa
A
1 e goed
B
2e goed
C
3e goed
D
2e en 3e goed

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Een hoge drukgebied draait bij ons met de klok mee, een lage tegen de wijzers van de klok in.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

De ijsbeer heeft het met name warm door:
A
de vetlaag
B
de vele haartjes waar in en tussen warme lucht zit
C
beide

Slide 24 - Quiz