§6: komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma
Voorbeelden van aanhalingstekens:
Bij citaten: “Als je nu goed oplet,” zei de docent, “heb je al veel theorie voor de toets geleerd.”
Als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Je hebt “wordt” in die zin fout geschreven.
Als het woord op een bepaalde manier bedoeld wordt: Die docent is echt ontzettend “grappig”.
Roos zei: ‘Wat ga jij morgen doen?’
‘Ik ga morgen naar de film’, zei Tessa. ‘Ga jij mee?’
‘Nee, ik kan niet,’ antwoordde Roos, ‘want ik moet werken.’
‘Wat saai!’ mopperde Tessa chagrijnig.
Voorbeelden van puntkomma’s:
Tussen hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen (bijvoorbeeld oorzaak-gevolg): Er was een grote aardbeving in Japan; dit veroorzaakte een tsunami.
Als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan: De leerlingen moeten het volgende leren: - Hoe je trema, apostrof, accent en cedille gebruikt;- Wanneer je getallen als cijfers en wanneer je getallen als woorden schrijft; - Wanneer je komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma gebruikt.