Herhalen H6 elektriciteit

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Elektriciteit

Hoofdstuk 

Elektriciteit

Wat is geen spanningsbron?

1. Stopcontact
2. Accu
3. Computer
4. Dynamo

Wat is de eenheid van spanning?

1. Volt
2. Ampère
3. Ohm
4. Watt

Spanningsbron

Een spanningsbron is iets dat stroom levert.

Een stopcontact komt 230V uit in Nederland

Daarnaast zijn er batterijen en accu's die onder de spanningsbronnen vallen 

Spanning

Spanning is de hoeveelheid energie die aan apparaten wordt gegeven.

De spanning wordt gemeten in volt (V).

De spanning wordt gemeten met een spanningsmeter, dit noemen we ook wel een voltmeter.

Wat geeft de
voltmeter nu aan?

1. 2,5 volt
2. 25 volt
3. 12,5 volt
4. 0 volt

Voltmeter en deze aflezen

Een voltmeter heeft vaak 2 tot 3 rode aansluitingen.

Naast zo'n aansluiting staat een getal, bijvoorbeeld 30V.

Dat betekent dat als ik daar de kabel in stop ik maximaal 30V kan meten. 

De rode aansluiting die ik gebruik bepaald dus het meetbereik waarin in meet.

Bij het aflezen moet ik dan ook goed kijken naar welke schaalverdeling ik moet gebruiken. De schaalverdeling die hoort bij het meetbereik. 

Een stroomkring is ....

1. Dat er stroom kan lopen van - naar +
2. Dat er stroom kan lopen van x naar y
3. Dat er stroom kan lopen van y naar x
4. Dat er stroom kan lopen van + naar -

Een stroomkring bestaat uit een batterij en een lampje. Als deze wordt gesloten gaat het lampje aan.

1. Waar
2. Niet waar

Stroomkring

Een stroomkring bestaat uit een spanningsbron, minimaal 1 ding dat stroom gebruikt en snoeren om de onderdelen met elkaar te verbinden. 

Elke snoer is 1richtingsverkeer, er moet een cirkel worden gemaakt met de snoeren om iets aan te kunnen krijgen.

Zit er een onderdeel ergens los dan is de stroomkring niet dicht en kan de stroom niet rond gaan. Het apparaat werkt niet.

Een schakelschema is ...?

1. Een tekening van een schakeling
2. Een tekening van een stroomkring waarin onderdelen zijn vervangen door symbolen
3. Bestaat uit een lamp, een draad, een batterij en een schakelaar

Schakelschema

Om een stroomkring duidelijk op papier te zetten, gebruiken we symbolen. 

Wanneer een stroomkring 

wordt getekend in symbolen 

noemen we dat een 

schakelschema. 

Deze stroomkring is ....

1. Gesloten
2. Verbonden
3. Open
4. Ongeschakeld

Welke onderdelen bevat deze stroomkring?

1. Batterij, snoeren en een lampje
2. Batterij 3 lampjes en snoeren
3. Batterij voltmeter lampje
4. Batterij voltmeter amperemeter lampje

Wat is de eenheid van stroomsterkte?

1. Volt
2. Ampère
3. Ohm
4. Watt

Stroomsterkte

Stroomsterkte meet hoe druk het is in de stroomkabel, dus hoeveel kabouters er doorheen lopen.

Dit wordt gemeten in Ampère (A)

Dat meet je met een stroommeter of ampèremeter. 

De stroomsterkte kun je ook in milliampère (mA) meten. 

van mA naar A is delen door 1000

van A naar mA is keer 1000

Reken om 300mA naar A

1. 0,3
2. 3
3. 30.000
4. 300.000

Waarmee meet je de stroomsterkte?

1. Voltmeter
2. Ampèremeter
3. Thermometer
4. Megameter

Wat betekent 'in serie schakelen'?

1. Onder elkaar zetten
2. Achter elkaar zetten
3. Op elkaar leggen

Serieschakeling

Wil je meer dan 2 apparaten aansluiten op 1 spanningsbron dan kan dat op 2 manieren. 

Een serieschakeling is 1 van die manieren. 

Bij een serieschakeling wordt er 1 kring gemaakt waar alle apparaten in aangesloten zitten.

Parallelschakeling

Een andere manier van 2 of meer apparaten aansluiten op 1 spanningsbron is een parallelschakeling.

Hierbij hebben verschillende apparaten hun eigen stroomkring.

Is dit een serie- of parallelschakeling?

1. Serie
2. Parallel

Stopcontacten in huis zijn in serie geschakeld.

1. Waar
2. Niet waar

Schakeling in huis

In huis zijn alle stopcontacten en schakelaars parallel geschakeld.

Zou dat niet zo zijn dan zou bijvoorbeeld mijn oven aan moeten staan om mijn koelkast aan te houden.

Met een parallelschakeling is elk apparaat apart aan en uit te zetten 

Als je batterijen in parallel schakelt dan mag je de spanning optellen.

1. Waar
2. Niet waar

Batterijen schakelen

Wanneer batterijen in serie worden geschakeld (+-+-+-) dan mogen de voltages bij elkaar worden opgeteld.

Worden batterijen parallel geschakeld dan kan het zijn dat de apparaten die erop aangesloten zitten niet werken. 

Wat is kortsluiting

1. Als je teveel apparaten aansluit op 1 groep
2. Als je een apparaat heel kort gebruikt
3. Als de stroomdraden elkaar raken
4. Als je korte stroomdraden gebruikt.

Kortsluiting en overbelasting

Er zijn 2 manieren waarbij stroom in de meterkast af kan slaan, kortsluiting en overbelasting.

Bij overbelasting zitten er teveel apparaten aangesloten 

Bij kortsluiting kiest stroom onderweg een kortere route. De geleidende delen van de stroomkabels raken elkaar.

De aardlekschakelaar reageert op een lekstroom. Wat is een lekstroom?

1. Stroom die blijft lopen als een schakelaar uit staat.
2. Stroom die vanuit de installatie naar de aarde stroomt
3. Stroom die van de pluspool naar de minpool stroomt

In de meterkast gaat de zekering van groep 2 kapot.
Hierdoor wordt:

1. Alleen de spanning van het defecte apparaat uitgeschakeld
2. De spanning op alle apparaten in groep 2 uitgeschakeld
3. De spanning op alle groepen in de meterkast uitgeschakeld
4. Alle apparaten in groep 2 ingeschakeld

Wat is de eenheid van vermogen?

1. Volt
2. Ampère
3. Ohm
4. Watt

Vermogen

Vermogen geeft aan hoeveel energie er wordt verbruikt per seconde.

Dit vermogen geven we aan in watt (W) of kilowatt (kW)

Van W naar kW is delen door 1000

van kW naar W is keer 1000

Hoe harder een apparaat werkt hoe hoger het vermogen

Het vermogen van een wasmachine is .... dan het vermogen van een telefoon

1. Kleiner
2. Ongeveer hetzelfde
3. Groter
4. Kan je niet weten

Energieverbruik = vermogen x tijd

1. Waar
2. Niet waar

Het energieverbruik berekenen we in ....

1. Watt
2. uren
3. kilowattuur
4. vermogen

Energieverbruik

Energieverbruik wordt aangegeven in kilowattuur (kWh)

Dit berekenen met de formule:

Energieverbruik = vermogen x tijd

Vermogen is in kilowatt (kW)

Tijd in uren (h)

Oefen hier goed mee

Welk onderdeel van het hoofdstuk gaat je goed af?

Welk onderdeel van het hoofdstuk moet je nog extra oefenen of leren?