Verwijswoorden A1

Formuleren
Deze, die, dit, dat & 
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 
Verwijswoorden

Februari 2023 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Formuleren
Deze, die, dit, dat & 
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 
Verwijswoorden

Februari 2023 

Slide 1 - Slide

Vandaag
Lesdoel:
Ik kan het juiste verwijswoord kiezen. 
- Verwijzen met deze, die, dit en dat
- Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 2 - Slide

Verwijswoorden
De chimpansee is de bekendste mensaap. De chimpansee is bijna net zo groot als de mens, maar een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent. De chimpansee is wel sterker en de chimpansee kan veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. 

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
  • Een verwijswoord verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat eerder genoemd is.
  • Doel: voorkomen dat je een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt.

  • Meestal staat het verwijswoord na het woord waarnaar het verwijst: Ik ben naar het museum geweest dat onlangs opnieuw is geopend.

Slide 4 - Slide

Welk verwijswoord?
  • Afhankelijk van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.
  • Mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
  • Mannelijk en vrouwelijk = lidwoord de
  • Onzijdig = lidwoord het

  • Bij twijfel: zoek het woord op in het woordenboek!

Slide 5 - Slide

Woordgeslacht
  • Zelfstandige naamwoorden: fiets, boom, huis, ...
  • Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • Heeft meestal niets te maken met de betekenis van het woord!
Opzoeken in het woordenboek
  1.  Pak je woordenboek erbij of ga naar vandale.nl
  2.  Blader naar het goede woord of zoek het woord via de zoekbalk
  3.  Kijk naar de letter die achter het woord staat: dat is het woordgeslacht
m = mannelijk
 v  = vrouwelijk
 o  = onzijdig

Slide 6 - Slide

Welk verwijswoord?
  • Wanneer je deze, die, dit en dat gebruikt, is afhankelijk van de plaats of de tijd; is het dichtbij of veraf? Daarnaast is het afhankelijk of het om een de-woord of een het-woord gaat. 

  • Met het verwijswoord dat kun je ook naar een hele zin verwijzen: Lisa heeft haar huiswerk niet af en dat zit haar niet lekker. 

Slide 7 - Slide

De-woord of het-woord?
  • Aan de combinatie onbepaald lidwoord (een) - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig naamwoord kun je vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt.
  • Bij een de-woord komt er na een wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:
- De hoge boom - een hoge boom
- Het spannende verhaal - een spannend verhaal 

Slide 8 - Slide

Bij de-woorden gebruik je:
  • deze als het dichtbij is: deze club (bijv. deze club waar we nu langs fietsen, of: Ik ben al heel lang lid van deze club)
  • die als het veraf is: die club (bijv. die club aan de andere kant van de stad)
Bij het-woorden gebruik je:
  • dit als het dichtbij is: dit lokaal (bijv. dit lokaal waar wij nu zijn)
  • dat als het veraf is: dat lokaal (bijv. dat lokaal aan het einde van de gang, of: dat lokaal op de tweede verdieping)

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden 
Enkelvoud (m)
Hij, hem, zijn
Deze, die
Enkelvoud (v)
Zij, ze, haar
Deze, die
Enkelvoud (o)
Het, zijn
Dit, dat
Meervoud bij personen 
Zij, ze, hen, hun
Deze, die
Meervoud bij dieren en/of dingen
Ze, hun 
Deze, die 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Mijn zussen zijn boos, omdat ik ... jouw geheim niet wil vertellen.

Slide 12 - Open question

Dit nieuwsblad (o) is opgeheven, omdat ... niet goed werd verkocht.

Slide 13 - Open question

Heb je liever die donkerblauwe spijkerbroek of ... lichtblauwe hier?

Slide 14 - Open question

De bibliotheek (v) zal voortaan ... deuren ook op zaterdagmiddag openen voor het publiek.

Slide 15 - Open question

Dit computerspel is immens populair, omdat ... zo spannend is.
A
het
B
hij
C
ze

Slide 16 - Quiz

Toen de beuk ziek bleek, besloot de tuinman dat ... gekapt moest worden.
A
hij
B
zij

Slide 17 - Quiz

Aan de slag 
Opdrachten op papier
Vind je het (al) makkelijk? > Opdr. 4 en 5 maken
Vind je het (nog) moeilijk? > Opdr. 1, 2 en 3 maken 

Slide 18 - Slide