Les 2. Bloed en bloedproducten

2. Bloed/ bloed-producten


DA leerjaar 2
Periode 2
Deel D
J. Witte, MEd
1 / 45
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2. Bloed/ bloed-producten


DA leerjaar 2
Periode 2
Deel D
J. Witte, MEd

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan uitleggen hoe bloed samengesteld is en waar bloedcellen geproduceerd worden.

2. Ik kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarom een patiënt behandeld is/wordt met een specifiek bloedproduct.



Slide 2 - Slide

Lesvoorbereiding
Neem les 1 van ANPAT deel D door over bloed.

Lees in je lesboek anatomie/fysiologie: paragraaf 6.4.11 t/m 6.4.17
Lees in je lesboek pathologie paragraaf 6.7.6. en 6.7.8.

Bekijk het filmpje van juf Daniëlle over bloed

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Waar wordt bloed gemaakt?
A
Lever
B
Milt
C
Rood beenmerg
D
Hart

Slide 5 - Quiz

Waar zit rood beenmerg?
A
In onregelmatige beenderen
B
In pijpbeenderen
C
In gewrichten
D
In platte botten

Slide 6 - Quiz

Hoe heten de cellen die voorlopercellen voor bloedcellen kunnen maken?
A
botcellen
B
beenmergcellen
C
plasmacellen
D
stamcellen

Slide 7 - Quiz

Welke voorlopercellen worden gevormd uit stamcellen in rood beenmerg?
A
lymfoïde en myeloïde
B
plasmacellen en vreetcellen
C
erytrocyten en leukocyten
D
leukocyten en trombocyten

Slide 8 - Quiz

Hoeveel liter bloed heeft een volwassene gemiddeld?
A
3 liter
B
4 liter
C
5 liter
D
6 liter

Slide 9 - Quiz

Welk percentage van het bloedvolume bestaat uit bloedcellen?
A
30%
B
45%
C
55%
D
70%

Slide 10 - Quiz

Bloedplasma bevat elektrolyten. Een voorbeeld van een elektrolyt is:
A
kalium
B
C-reactief proteïne
C
water
D
trombocyt

Slide 11 - Quiz

Bloedplasma bevat eiwitten. Een voorbeeld van zo'n eiwit is:
A
kalium
B
C-reactief proteïne
C
water
D
trombocyt

Slide 12 - Quiz

Wat is de referentiewaarde van Hb voor een volwassen man?

Slide 13 - Open question

Wat wordt bedoeld met de hematocriet -waarde? (hematokriet)
A
% van bloed bestaande uit erytrocyten
B
% van bloed bestaande uit bloedplasma
C
conc. creatinine in bloed
D
snelheid zakken erytrocyten in bloed

Slide 14 - Quiz

Bij dehydratie ........de Ht waarde
Steigt
Daalt

Slide 15 - Poll

Als er een ontsteking in het lichaam is dan zakken de erytrocyten na bloedafname (BSE)
Sneller
Langzamer

Slide 16 - Poll

Welke bloedwaarde reageert eerder op een ontsteking?
BSE
CRP

Slide 17 - Poll

Een patiënt heeft bloedgroep A-. Welke donor kunnen we gebruiken?
A
AB+
B
B+
C
0-
D
0+

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Fysiologisch zout

NaCl 0,9%: zelfde samenstelling als bloedplasma (m.b.t. zouten)

Waakinfuus: vocht toedienen/ toegang tot ader open houden

Slide 20 - Slide

Het Ht kan bij dehydratie gecorrigeerd worden met een infuus NaCL 0,9%
Juist
Ojuist

Slide 21 - Poll

Slide 22 - Slide

Bloedeiwitten
Fibrinogeen (bloedstolling)

Immunoglobulinen (afweer)

Albumine (pH bloed + osmolariteit)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Verhoogd kaliumgehalte in bloed: mogelijk gevolg?
A
koorts
B
dehydratie
C
hartritmestoornissen
D
bloedklontering

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Waarom wordt vol-bloed bijna niet meer toegediend?
A
kans op dehydratie (uitdroging)
B
te veel donoren voor nodig
C
duur te lang
D
te grote kans op transfusiereactie

Slide 30 - Quiz

Bij bloedtransfusie ook toedienen diuretica. Wat is diuretica?
A
vocht afdrijvende middelen
B
pijnstillers
C
antibiotica
D
ontstekingsremmers

Slide 31 - Quiz

Wat is het voordeel van een bloedtransfusie met packed cells?
A
minder donoren nodig
B
kan sneller inlopen via infuus
C
maar één zakje nodig
D
minder kans op transfusiereactie

Slide 32 - Quiz

Wat is een transfusiereactie?
A
bloedverdunning
B
bloedklontering
C
allergische reactie
D
bloedafbraak

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Patiënt is gedehydrateerd. Soort infuus?
A
Fysiologisch zout
B
Ringervloeistof
C
Packed cells
D
leukocyten

Slide 36 - Quiz

Bloed bevat bufferende stoffen. Soms toch correctie pH bloed nodig omdat:
A
alle antilichamen (antistoffen) verbruikt
B
bij koorts kan patiënt zelf niet bufferen
C
bij infectie kan patiënt zelf niet bufferen
D
alle bufferende stoffen in bloed verbruikt

Slide 37 - Quiz

Groot bloedverlies. Patiënt krijgt......... infuus
A
Fysiologisch zout
B
Ringervloeistof
C
Packed cells
D
albumine

Slide 38 - Quiz

Ernstige anemie na gecompliceerde bevalling. Infuus:
A
leukocyten -concentraat
B
packed cells
C
trombocyten-concentraat
D
albumine

Slide 39 - Quiz

Verhoogde bloedingsneiging bij chemokuur. Infuus:
A
leukocyten -concentraat
B
stollingsfactoren
C
plasmavervanger
D
albumine

Slide 40 - Quiz

Ernstige infectie bij aangeboren antistoffentekort. Infuus:
A
leukocyten -concentraat
B
stollingsfactoren
C
plasmavervanger
D
albumine

Slide 41 - Quiz

Ernstige brandwonden. Infuus:
A
leukocyten -concentraat
B
stollingsfactoren
C
plasmavervanger
D
albumine

Slide 42 - Quiz

Wat moet ik weten over bloed?
  1. Er zijn verschillende soorten bloedproducten; afhankelijk van het doel van de behandeling.
  2. Door een behandeling met een bloedproduct wordt de samenstelling van het bloed gecorrigeerd.
  3. Een transfusiereactie kan dodelijk zijn, maar dat hoeft niet.
  4. Bij het toedienen van bloedproducten moeten ook vaak diuretica (vocht afdrijvende middelen) gebruikt worden.

Slide 43 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan uitleggen hoe bloed samengesteld is en waar bloedcellen geproduceerd worden.

2. Ik kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen waarom een patiënt behandeld is/wordt met een specifiek bloedproduct.



Slide 44 - Slide

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll