HoofdlettersWwspLeestekensBebo

Lesinhoud
Je past de regels van de werkwoordspelling toe in de oefeningen.
Je krijgt de regels omtrent het hoofdlettergebruik en leestekens uitgelegd en past deze toe in de opdracht.


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesinhoud
Je past de regels van de werkwoordspelling toe in de oefeningen.
Je krijgt de regels omtrent het hoofdlettergebruik en leestekens uitgelegd en past deze toe in de opdracht.


Slide 1 - Slide

Voor de vakantie
Werkwoordspelling:
Werkboek: opdr. 6+3+4+5+6+7+8+9a (blz. 178+187 e.v.) gemaakt
Uitleg werkwoordspelling: vanaf blz. 60 van je Handboek

Online uitleg:

Slide 2 - Slide

Regels werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd: stam / stam+t / hele werkwoord

Verleden tijd: TaXi KoFSCHiP
Staat de laatste letter van de stam erin?
Ja-> stam+te                                Nee-> stam+de

Voltooid verleden tijd: TaXi KoFSCHiP
Ja-> ge/be/ver-woord+t           Nee-> ge/be/ver-woord+d

Slide 3 - Slide


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 4 - Quiz

Iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 5 - Quiz

Ook Marle heeft het (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 6 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 7 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vindt

Slide 8 - Quiz


Voor de vakantie (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 9 - Quiz


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 10 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' gips (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 11 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 12 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 13 - Quiz

Hoofdletters

Donderdag 3 februari


Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

Slide 14 - Slide

Dit type woorden schrijf je
met een hoofdletter

Slide 15 - Mind map

Wanneer zet je een komma?

Slide 16 - Mind map

Leestekens
Komma:
als je een korte rustpauze moet nemen
vóór maar - want - omdat
in een opsomming (Ik neem mee: cola, chips, chocola en drop.)

Slide 17 - Slide

Hoofdletters + leestekens
Uitleg: blz. 70 t/m 72 en blz. 80 van je Handboek
Maken: opdr. 4-5, blz. 176 e.v. 
Klaar?
StarttaalOnline 2F- Spelling - Hoofdletters
Afgerond? 
Ga verder met Werkwoordspelling: werkwoordspelling gecombineerd
timer
20:00

Slide 18 - Slide

Ik weet wanneer ik hoofdletters moet gebruiken.
JA, absoluut
Ja, vaak wel
Nee, meestal niet
Nee, totaal niet

Slide 20 - Poll