Hoofdstuk 3 - Spelling les 2 (herhaling grammatica)

Nederlands

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 2 - Quiz

Programma:

  • Check je kennis
  • Terugblik vorige lessen
  • Zelfstandig werken
    (spelling of grammatica herhaling)
Lesvragen/ lesdoelen:
  • Ik concentreer mij op mijn (online) werk
  • Een sterk werkwoord is...
  • Om erachter te komen of ik een werkwoord op een -d of -t eindigt maak ik het woord.....
  • Bij de meeste woorden maak je meervoud door....

Slide 3 - Slide

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
Zin:
De ober 
heeft 
de jas
aan de klant 
gegeven. 

Slide 4 - Drag question

4. Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 5 - Quiz

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 6 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms moet je het zinsdeel naar 2 plaatsen slepen.
wg
o
overig
Deze film
begint
over een uur.

Slide 7 - Drag question

6. Sterk of zwak?

ZOEKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
geschreven. 

Slide 9 - Drag question

Meervoud van leraar

Slide 10 - Open question

Theorie sterke werkwoorden
Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van  klank te veranderen
Verleden tijd (vt)
Als iets gebeurd is. Je gebruikt de verleden tijd als het over vroeger gaat.
Extrauitleg? Bekijk het filmpje
Schrijf je nu een -d of een -t?
Maak het woord langer, dan hoor je dit.

Slide 11 - Slide

Let op!
Deze werkwoorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 12 - Slide

Meervouden van zelfstandig naamwoorden
Geheugensteuntje meervoud
Als er van iets meer dan één is, noem je dat een meervoud.

Bijvoorbeeld: de leerlingen in de klas letten goed op.

Er zitten meer dan één leerling in de klas, leerlingen is het meervoud van leerling.

Bij de meeste woorden maak je het meervoud door -en achter het woord te zetten. Soms moet je het woord dan wel veranderen. Bekijk hier onder de verschillende stappen:
1
2
3
4
Geheugensteuntje
Hak het woord in lettergrepen:

bijvoorbeeld: beren
be - ren

De eerste lettergreep be-  eindigd met een een lange klank en is open. Je schrijft dan maar één klinker op en één medeklinker

Uitleg docent
Geheugensteuntje zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een: mens, dier, pant of een ding.

Je kan de of het voor een zelfstandig naamwoord plaatsen

Slide 13 - Slide

Elk puzzelstukje van de zin vertelt iets
Wie levert in?

Onderwerp
Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde en PV
Wanneer


Wat lever ik in?

Lijdend voorwerp
Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde 
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm.
Het onderwerp (o) en de PV horen bij elkaar. Ze staan allebei in het enkelvoud of meervoud.

Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld: Wie levert in? Antwoord ik
Lijdend voorwerp (lv)

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:
Wat (of wie) + WG + O

Bijvoorbeeld: wat lever (WG) ik (O)in
Antwoord: mijn dagboekverslag
Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Zet wg onder de pv en alle                  anderen werkwoorden die er zijn
3. Vraag: wie of wat + wg
     Zet o onder het onderwerp
4. Vraag wat + weg + o
     Zet lv onder het lijdend                       voorwerp

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken
Lesuur 1:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
2-3-4-5-6-7

Klaar oefenen met sterke werkwoorden
Lesuur 2:
Spelling 3.8
(hoofdstuk 3, paragraaf 8)

Maak de volgende opdrachten:
8-9-11

Klaar oefenen met meervouw
Klaar:
  • Extra oefenen met spelling en grammatica:

maak in het werkboek extra spelling of extra grammatica 
blz. 198
blz. 201

Slide 15 - Slide