160925 TC A2 1.5 woorden 1.6 oefenen er is/er zijn

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 6 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Het huis

Slide 2 - Mind map

TC A2 1.1-1.4 woorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Doelen
  • Vandaag leren we vragen stellen over een persoon, over een huis
  • Antwoord geven op vragen in hele zinnen
  • Spreken over je huis
  • Vragen schrijven met de vraagwoorden
  • Regel omtrent gebruik van 'er is/er zijn'

Slide 5 - Slide

programma
1.5 nabespreken  huiswerk
Lezen: 1.5 oefening 41, 1.6 blz. 19
Praten over het huis. 
Wat wil je weten? Welke vragen stel je? 
Oefening 48




Slide 6 - Slide

Ik heb een nieuwe buurman.
We gaan .....
A
luisteren
B
heten
C
geven
D
kennismaken

Slide 7 - Quiz

Met wie woon jij in Nederland?
A
Ik woon in Roermond.
B
Ik kom uit Polen.
C
Ik woon samen met mijn familie.
D
Ik woon bij mijn buren.

Slide 8 - Quiz

Hoeveel broers en zussen heb jij?
A
Ik heb twee broers en drie zussen
B
Mijn broer en zus zijn op school
C
Ik heb een broer en een zus
D
Ik heb een grote familie

Slide 9 - Quiz

Wat doe jij graag samen met jouw familie?
A
Wij gaan op zaterdag naar de stad
B
Wij eten en praten samen
C
Wij leren Nederlands en lopen naar school
D
Wij hebben geen huisdier

Slide 10 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Mijn familie hebt een huis.
B
Mijn familie heeft een huis.
C
Mijn familie hebben een huis.
D
Mijn familie heb een huis.

Slide 11 - Quiz


______ jij een grote familie?
A
Heb
B
Heeft
C
Hebben
D
Hebt

Slide 12 - Quiz

modern
de hamer
verhuizen
de buren
zwanger

Slide 13 - Drag question

Maak de zin af:
Mijn huis is heel modern, wij hebben....

Slide 14 - Open question

Wij gaan .........., we hebben een huis in Amsterdam gekocht.

Slide 15 - Open question

Ik woon in de Tolberg, dat is een fijne ....... in Roosendaal.

Slide 16 - Open question

Hamza is heel boos, want zijn nieuwe huis heeft geen.......

Slide 17 - Open question

Er is/zijn een mooie tuin bij mijn huis.
A
is
B
zijn

Slide 18 - Quiz

Er is/zijn veel winkels in de buurt.
A
is
B
zijn

Slide 19 - Quiz

Er is/zijn een station in mijn stad.
A
is
B
zijn

Slide 20 - Quiz

Er is/zijn een zwembad in mijn achtertuin.
A
is
B
zijn

Slide 21 - Quiz

Maak zelf een zin met 'er is' of 'er zijn'
over jouw slaapkamer.

Slide 22 - Open question