3.3 Horen

wat gaan we doen vandaag

  • bespreken § 3.3
  • maken opdrachten § 3.3
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

wat gaan we doen vandaag

  • bespreken § 3.3
  • maken opdrachten § 3.3

Slide 1 - Slide

§ 3.3 Horen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Hoe hoor je geluiden?
  • Geluid is een trillende lucht
  • oorschelpen vangen
     geluidstrillingen op
  • opgevangen geluid komt in
     de gehoorgang
  • einde gehoorgang ligt het
  trommelvlies (net als een vel over een trommel)
  • geluidstrillingen laten het
     trommelvlies trillen
  • oorsmeerkliertjes in de gehoorgang maken oorsmeer, hierdoor blijft het trommelvlies soepel en trilt makkelijker

Slide 4 - Slide

Gehoorbeentjes
  • In de trommelholte achter
     het trommelvlies liggen 3 botjes:   
     gehoorbeentjes: hamer, aambeeld, 
                                                 stijgbeugel

  • als het trommelvlies trilt
     gaan de gehoorbeentjes ook trillen
  • die geven de trillingen door
     aan het slakkenhuis
  • de trommelholte met daarin de gehoorbeentjes vormen het middenoor

Slide 5 - Slide

Slakkenhuis 

  • gehoorbeentjes geven de trillingen door aan  het slakkenhuis
  • het slakkenhuis is gevuld met vloeistof, de trillingen worden in het slakkenhuis omgezet in vloeistoftrillingen.
  • in het slakkenhuis zitten zintuigcellen met haartjes, die bewegen mee met de trillingen
  • verschillende zintuigcellen:
     lage en hoge tonen
  • in de zintuigcellen ontstaan impulsen
  • impulsen gaan via gehoorzenuw naar de                        hersenen
  • in je hersenen word je je bewust van welk geluid je hoort
  • het slakkenhuis en de gehoorzenuw horen bij het binnenoor

Slide 6 - Slide

Welke geluiden kun je horen?

  • lage toon - 
lucht trilt minder vaak per seconde dan bij een hoge toon

  • Hertz = aantal trillingen per seconde


  • mens - laagste toon = 20 Hertz=onderste

                                                          gehoorgrens

             - hoogste toon = 20000 Hertz=  

                                              bovenste gehoorgrens

  • gebied tussen beide gehoorgrenzen = gehoorbereik


Slide 7 - Slide

Decibels
  • het geluidsniveau geeft aan hoe hard of zacht een geluid is
  • geluiden meet je in decibels
  • veel lawaai, haartjes van de zintuigcellen in je slakkenhuis kunnen slijten, kunt doof worden
  • oudere mensen- tijdens je leven kunnen de haartjes ook slijten
  • haartjes van de zintuigcellen voor hoge tonen slijten het snelst, bovengrens daardoor lager

Slide 8 - Slide

Waardoor hoor je jezelf slikken?
- trommelvlies: druk moet aan
  beide kanten even groot zijn, om 
  goed te kunnen trillen.
- opstijgen vliegtuig: meer lucht in 
  trommelholte dan in gehoorgang, 
  hierdoor trilt het trommelvlies niet 
  meer goed

Slide 9 - Slide

Buis van Eustachius
- teveel aan lucht in de 
   trommelholte kan via de buis van
   Eustachius eruit naar de keelholte
- buis van Eustachius meeste dicht, 
   bij slikken of gapen gaat hij open 
   en hoor je de slikgeluiden in je 
   keel
-bij verkoudheid of keelontsteking kunnen er 
  ziekteverwekkersdoor de buis naar de trommelholte gaan, 
  hierdoor middenoorontsteking, kinderen hebben een kortere
  buis daardoor vaker verkouden

Slide 10 - Slide

huiswerk
maken opdrachten § 3.3

Slide 11 - Slide

Waardoor zien we op de blinde vlek niets?
A
omdat die plek blind is
B
omdat daar geen zintuigcellen zitten

Slide 12 - Quiz

Kunnen we op de gele plek het scherpst of het minst scherp zien?
A
het scherpst
B
het minst scherp

Slide 13 - Quiz

In dit hoofdstuk zullen we het gaan hebben over o.a. zintuigen. Vink aan wat geen zintuig is.
A
Horen
B
Zien
C
Voelen
D
Praten

Slide 14 - Quiz

WHet gekleurde deel van je oog heet:
A
Pupil
B
Iris
C
Oogkas
D
Oogwit

Slide 15 - Quiz

Hoe noemen we het gekleurde deel van ons oog?
A
pupil
B
iris

Slide 16 - Quiz

Welk onderdeel van het oog zorgt voor stevigheid?
A
hoornvlies
B
Lens
C
Iris
D
Glasachtig lichaam

Slide 17 - Quiz

Alles wat binnenin je oog ligt krijgt bescherming door?
A
Het vaatvlies
B
Het netvlies
C
De lens
D
Het harde oogvlies

Slide 18 - Quiz

20. Het witte gedeelte van het oog heet...
A
het harde oogvlies
B
het hoornvlies
C
het netvlies
D
de pupil

Slide 19 - Quiz

Wat is de pupil?
A
Een zwart deel in je oog
B
Een opening in je iris
C
een opening in je hoornvlies
D
een opening in je lens

Slide 20 - Quiz

In je oog gaat het licht achtereenvolgens door:
A
Pupil - hoornvlies - lens - glasachtig lichaam - netvlies
B
Hoornvlies - lens - pupil - glasachtig lichaam - netvlies
C
Hoornvlies - pupil - lens - glasachtig lichaam - netvlies
D
Hoornvlies - pupil - lens - netvlies - glasachtig lichaam

Slide 21 - Quiz

Van buiten naar binnen kom je in je oog drie lagen tegen, wat is de juiste volgorde?
A
Netvlies, Vaatvlies, harde oogvlies
B
Vaatvlies, Netvlies, harde oogvlies
C
Harde oogvlies, vaatvlies, netvlies

Slide 22 - Quiz

Hoe heet de bundel zenuwen in je rug?
A
zintuigcellen
B
zenuwstelsel
C
ruggenmerg

Slide 23 - Quiz

Welk onderdeel van het zenuwstelsel ontbreekt hier?
Ruggenmerg- zenuwen - ?

Slide 24 - Open question

Er komt een geurstof in je neus.
Je reukzintuig wordt geprikkeld.
Wat gebeurt er nu met je reukzintuig?

A
Het reukzintuig maakt berichten en stuurt die weg.
B
Het reukzintuig ontvangt berichten en reageert.

Slide 25 - Quiz

Het ruggenmerg, de zenuwen en je hersenen vormen samen een orgaanstelsel.
Hoe heet dit orgaanstelsel?

Slide 26 - Open question

Wat hoort in dit rijtje niet thuis?
smaak – geluid – zuurstof – licht

A
smaak
B
geluid
C
zuurstof
D
licht

Slide 27 - Quiz

Je hersenen reageren niet op alle prikkels die er zijn.
Op welke van de onderstaande prikkels reageer je wel?

A
Er rijden de hele dag auto’s langs je huis.
B
Je hond begint te blaffen als er iemand aanbelt.
C
Het water in de waterloop in je tuin stroomt naar beneden.
D
De spreeuwen kwetteren op het dak.

Slide 28 - Quiz

In de tekening zie je een deel van het gezicht van een mens. Op welke plaats zit de traanklier?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

Hoe heet onderdeel 1
A
oogspier
B
oogzenuw

Slide 30 - Quiz

Waardoor kun je scherp zien?
A
Doordat er een beeld op het netvlies ontstaat.
B
Doordat de vorm van het netvlies verandert.
C
Doordat het beeld op het netvlies wordt omgedraaid.
D
Doordat de bolvorm van de ooglens verandert.

Slide 31 - Quiz