Adjectif

  • Voca
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  • Voca

Slide 1 - Slide

Dans ce cours...
  • Adjectif
  • Couleurs

Slide 2 - Slide

Welke letters komen er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk meervoud is?

Slide 3 - Open question

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss.
A
B

Slide 4 - Quiz

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge.
A
B

Slide 5 - Quiz

In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord ....... het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 6 - Quiz

Alleen de bijvoeglijke naamwoorden grand en petit komen voor het zelfstandig naamwoord.
A
B

Slide 7 - Quiz

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 8 - Slide

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 9 - Quiz

C'est un placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 10 - Quiz

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 11 - Quiz

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 12 - Quiz

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 13 - Slide

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 14 - Quiz

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 15 - Quiz

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 16 - Quiz

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 19 - Drag question

Le vélo est ...

Slide 20 - Open question

Les chats sont ...

Slide 21 - Open question

La voiture est ...

Slide 22 - Open question

La maison est ...

Slide 23 - Open question

Les tables sont ...

Slide 24 - Open question

Les chaises sont ...

Slide 25 - Open question

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 26 - Slide

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 27 - Open question

Vertaal: Mijn ouders zijn blij.

Slide 28 - Open question

Vertaal: De blauwe auto.

Slide 29 - Open question

Vertaal: Ik heb een rood bed.

Slide 30 - Open question

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij heeft echt een mooie auto!
B
Mijn vader werkt graag.
C
Wat loop jij snel!
D
Wil jij iets vragen?

Slide 31 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Je suis une fille hollandaise.
B
Ma mère adore les fleurs.
C
Demain, nous allons faire du shopping.
D
J'ai oublié mes livres.

Slide 32 - Quiz

VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 33 - Slide

Uitzonderingen!
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 34 - Slide