Mijn vader vertelt mijn broer een verhaal.
1. Werkwoordelijk gezegde (WG) -> alle werkwoorden in de zin
2. Onderwerp (O) -> wie of wat + werkwoordelijk gezegde
3. Lijdend voorwerp (LV) -> wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
4. Meewerkend voorwerp (MV) -> Aan of voor wie of wat + WG + O + LV