Wederkerende werkwoorden

Los verbos refexivos: de wederkerende werkwoorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Los verbos refexivos: de wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

Zich wassen = lavarse
- Se = zich
Een wederkerend werkwoord herken je aan -se


Slide 2 - Slide

Ken je nog andere wederkerende werkwoorden in het Spaans?

Slide 3 - Mind map

Stap 1 
Je haalt se van het werkwoord af

--> dus lavarse wordt lavar

Slide 4 - Slide

Stap 2 
Normale werkwoordvervoeging zoals je die kent. (zie blz. 34 TB)


Slide 5 - Slide

Stap 3
We missen nog iets! 
 Lavar = wassen
se = zich, dus moeten we dat per persoon toevoegen

yo: me
tú: te 
él/ella/usted: se
nosotros: nos
vosotros: os
Ellos/ellas/ustedes: se

Slide 6 - Slide

LET OP!
Niet alle wederkerende werkwoorden in het Nederlands, zijn ook wederkerend in het Spaans. 

Slide 7 - Slide

Pak nu je libro erbij op p. 74

ducharse = zich douchen
acostarse (ue)= naar bed gaan
sentarse (ie) = gaan zitten
ponerse = aantrekken (v. kleding)

Slide 8 - Slide

acostarse (ue) = naar bed gaan
me acuesto
te acuestas
se acuesta
nos acostamos
os acostáis
se acuestan

Slide 9 - Slide

sentarse (ie) = gaan zitten
me siento
te sientas
se sienta
nos sentamos
os sentáis
se sientan

Slide 10 - Slide

Vervoeg levantarse in de ik-vorm

Slide 11 - Open question

Vervoeg levantarse in de tú-vorm

Slide 12 - Open question

Vervoeg ducharse in de nosotros vorm

Slide 13 - Open question

Vervoeg llamarse in de vosotros vorm

Slide 14 - Open question

Vervoeg ducharse in de ik vorm

Slide 15 - Open question

Vervoeg levantarse in de usted vorm

Slide 16 - Open question

Vervoeg lavarse in de ellos vorm

Slide 17 - Open question

Vervoeg bañarse in de tú-vorm

Slide 18 - Open question

Vervoeg Llamarse in de ella vorm

Slide 19 - Open question

Vervoeg levantarse in de vosotros-vorm

Slide 20 - Open question

Ik begrijp de wederkerende werkwoorden...
A
Muy bien
B
Bien
C
Regular
D
Mal

Slide 21 - Quiz