3ath. 2.14/2.15/2.16

Functies van tekstgedeelten
Bewijs
Constatering
Gevolgen
Nuancering
Ontkenning
Oorzaak
Opsomming
Theorie
Toelichting
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Functies van tekstgedeelten
Bewijs
Constatering
Gevolgen
Nuancering
Ontkenning
Oorzaak
Opsomming
Theorie
Toelichting

Slide 1 - Slide

Aantekening: leesvaardigheid
Woorden, zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken =
      = tekstverband.

Tekstverband wordt met signaalwoorden aangegeven.

Door te letten op tekstverbanden kun je een tekst beter begrijpen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Tekststructuren
Met een tekststructuur bedoelen we de opbouw van een tekst. Er zijn 5 tekststructuren:

  1. voordelen-en-nadelenstructuur
  2. verschijnsel-en-verklaringstructuur (verschijnsel: iets dat zich voordoet)
  3. verschijnsel-en-besprekingstructuur

Slide 4 - Slide

Waarom zijn tekststructuren

  • Om teksten goed en snel samen te kunnen vatten.
  • Om een tekst goed te kunnen begrijpen.
  • Om zelf duidelijke teksten te schrijven.

Slide 5 - Slide

Voordelen-en-nadelenstructuur
voor- en nadelen van het probleem of verschijnsel
een probleem of verschijnsel
conclusie en/of samenvatting

Slide 6 - Slide

verschijnsel-en-verklaringstructuur
Een verschijnsel

verklaringen

aanbeveling of
samenvatting
verschijnsel-en-besprekingstructuur
een verschijnsel

verschillende kanten
verschijnsel

samenvatting
Middenstuk
Inleiding
Slot

Slide 7 - Slide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 14 - Quiz

Wat is een voordeel van het kennen van functies van tekstgedeelten?
A
Dan begrijp je de tekst beter
B
Dan weet je hoe de verbanden tussen de zinnen zitten
C
Dan kun je beter het onderwerp van de tekst bepalen

Slide 15 - Quiz


De schrijver geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt af
A
toelichting
B
nuancering
C
constatering
D
bewijs

Slide 16 - Quiz

De schrijver stelt iets vast, merkt iets op.
A
toelichting
B
nuancering
C
constatering
D
bewijs

Slide 17 - Quiz

Lezen:  lezen t/m blz. 50
Maken boek: 
2.14 blz. 83/84 opdr. 1
2.15 blz. 85/86/87 opdr. 2
2.16 blz. 88/89/90 opdr. 3-4-5


Slide 18 - Slide