Basisstof genetica herhaling

Genetica
Wat weten we nog?
  • Het verschil tussen genotype en fenotype
  • DNA
  • chromosoom
  • Karyogram
  • gen
  • allelen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Genetica
Wat weten we nog?
  • Het verschil tussen genotype en fenotype
  • DNA
  • chromosoom
  • Karyogram
  • gen
  • allelen

Slide 1 - Slide


Genotype/ fenotype
  • Genotype = totale erfelijke materiaal van een organisme.
  • Fenotype= genotype +  invloed van het milieu (de omgeving)

Slide 2 - Slide

DNA
  • DNA= de drager van al ons erfelijk materiaal en zit in de celkern van alle cellen.

Slide 3 - Slide

Chromosoom
  • Chromosoom= drager van een deel van het erfelijk materiaal (DNA) van een organisme

Slide 4 - Slide

Karyogram
  •  Karyogram = een afbeelding van de chromosomen van een organisme 

Slide 5 - Slide

Gen en allelen
  • Gen= een afgebakend stukje DNA op een chromosoom die de informatie van een bepaalde eigenschap weergeeft. Deze komt voor in paren. De versie van de eigenschap kan verschillen.
  • Allel= een bepaalde variant van een gen.

Slide 6 - Slide

kruisingsschema
  • een kruisingsschema= een hulpmiddel om de frequentie van het mogelijke nageslacht te visualiseren 

Slide 7 - Slide

Welke uitspraak of uitspraken zijn juist?
Joke zegt dat zij haar genotype kan veranderen.
Bert zegt dat het fenotype ontstaat uit het genotype met de invloeden van het milieu.
A
alleen Joke heeft gelijk
B
alleen Bert heeft gelijk
C
zowel Bert als Joke hebben gelijk
D
geen van beiden hebben gelijk

Slide 8 - Quiz

Wat heeft DNA met een chromosoom te maken?
A
een chromosoom bestaat uit DNA en is zo verpakt dat het in de celkern past.
B
DNA bestaat uit chromosomen en is zo een lange reeks erfelijk materiaal
C
1 chromosoom is het volledige pakket aan erfelijk materiaal
D
Dat heeft niets met elkaar te maken.

Slide 9 - Quiz


Wat is een Karyogram?
A
een afbeelding van een kruisingsschema van een organisme
B
een afbeelding van een stamboom van een organisme
C
een afbeelding van de chromosomen van een organisme
D
een afbeelding van het fenotype van een organisme

Slide 10 - Quiz


Wat is een Gen?
A
Een gen is het genotype van een organisme.
B
Een gen is een chromosoom dat meerdere erfelijke eigenschappen bevat.
C
Een gen is een onderdeel van het fenotype van een organisme
D
Een gen is een stukje DNA dat de code bevat voor een bepaalde eigenschap.

Slide 11 - Quiz

Wat is een allel
A
een stukje chromosoom op een gen
B
een stukje informatie op een gen
C
een stukje fenotype op een gen
D
een stukje informatie op het DNA

Slide 12 - Quiz

Het genotype van deze genen zijn
A
homozygoot
B
heterozygoot

Slide 13 - Quiz

Als een eigenschap recessief is....
A
betekent dit dat de eigenschap alleen tot uiting komt als het homozygoot is
B
betekent dit dat de eigenschap alleen tot uiting komt als het heterozygoot is
C
Kan het zowel heterozygoot als homozygoot tot uiting komen alleen minder vaak.

Slide 14 - Quiz

Welke uitspraak of uitspraken zijn juist?
Hanneke zegt dat de celkern van de huidcellen van de mens altijd een even aantal chromosomen heeft.
Joop zegt dat de geslachtscellen van een organisme zowel een even als een oneven aantal chromosomen kan hebben.
A
alleen Hanneke heeft gelijk
B
alleen Joop heeft gelijk
C
zowel Hanneke als Joop hebben gelijk
D
geen van beiden hebben gelijk

Slide 15 - Quiz

Een bepaalde eigenschap op de allelen worden vaak in hoofdletters en kleine letters weergegeven.
A=bruin en a=blauw
Wat betekent dit?
A
Dat Bruin recessief is ten opzichte van blauw
B
Dat Bruin dominant is ten opzichte van blauw

Slide 16 - Quiz

In het rechterplaatje zien we een heterozygoot gen.
Groen is dominant. Beide ouders hebben dit zelfde genenpaar. welke eigenschap zullen we het meeste zien bij de kinderen?
A
Groen
B
Geel
C
allebeide evenveel

Slide 17 - Quiz