hv1q di 12 apr

Welkom hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Leesboek
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Leesboek

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • lezen in je leesboek

  • leren over grammatica: werkwoordelijk gezegde
  • en maken opdrachten hierover

  • ook leren we over zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 2 - Slide

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
  • wat het werkwoordelijk gezegde is;
  • hoe je deze herkent
  • en hoe je deze vindt in een zin

Ook gaan we het hebben over zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden en leer je hoe je deze kunt herkennen. 


Slide 4 - Slide

Grammatica - wat weet je nog?

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Zinnen bestaan uit zinsdelen.
De persoonsvorm en het onderwerp ken je al. Of toch niet?
Hoe zat het ook alweer?

Een ander zinsdeel is het werkwoordelijk gezegde (wg), 
dat bestaat uit alle werkwoorden van de zin.
-> Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp doet.

Slide 6 - Slide

Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn.
  • Zullen / we (ow) / morgen / samen / een cadeau / kopen / in de stad? 
     wg
    = zullen kopen
  • Peter (ow) / nodigt / familie en vrienden / uit / voor zijn verjaardag.    wg = nodigt uit (want het hele werkwoord is uitnodigen)

Slide 7 - Slide

Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde?
Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan,
horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Mijn zusjes (ow) / zitten / hun huiswerk / te maken.
wg = zitten te maken

  • Zijn / die scholieren (ow) / over hun docent / aan het roddelen?
wg = zijn aan het roddelen

Slide 8 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1, 2 en 3 
van hoofdstuk 3: grammatica - zinsdelen op p. 92-93 in je schrift
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil.  Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Hierna gaan we de opdrachten nakijken.
Klaar? Dan maak je opdracht 4 en 5.
                                                           

timer
15:00

Slide 9 - Slide

PAUZE

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een zelfstandig werkwoord (zww). 
Het geeft aan wat het onderwerp ‘doet’, bijvoorbeeld:
studeren, tennissen, tuinieren, kwispelen, krijgen of vallen.
Hulpwerkwoorden (hww) komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord. Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken;
denk aan: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Zo herken je het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
  • In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord.
  • Als in een zin slechts één werkwoord (= de persoonsvorm) staat, is dat een zelfstandig werkwoord:
    Bij de bakker koop (zww) je lekkere gebakjes.

– Bij de bakker kun (hww) je lekkere gebakjes kopen (zww).

– Bij de bakker zou (hww) je lekkere gebakjes kunnen (hww) kopen (zww).

Slide 12 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
  • Als er meer werkwoorden in de zin staan,
    staat het zelfstandig werkwoord meestal achter in de zin.
    Alle overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoord (hww):
    Bij de bakker kun (hww) je lekkere gebakjes kopen (zww).
    Bij de bakker zou (hww) je lekkere gebakjes kunnen (hww) kopen (zww).

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht  1 en 2.
van hoofdstuk 3: grammatica - zinsdelen op p. 94-95 in je schrift
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil.  Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.         Klaar? Dan maak je opdracht 5.
                                                           

timer
3:00

Slide 14 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
  • wat het werkwoordelijk gezegde is;
  • hoe je deze herkent
  • en hoe je deze vindt in een zin

Ook gaan we het hebben over zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden en leer je hoe je deze kunt herkennen. 


Slide 15 - Slide

Doelen van deze les
Kloppen deze doelen? Hoe ging het?

  • Wat ging goed?
  • Wat vind je nog moeilijk? 
  • Waar wil je extra uitleg over? 


Slide 16 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:

  • wat het zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn;
  • hoe je deze herkent
  • en hoe je deze vindt in een zin

Klopt dit? Hoe ging het? 

Slide 17 - Slide

Wat gaan we deze les doen?

  • leren over grammatica: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
  • we maken opdrachten

Slide 18 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:

  • wat het zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn;
  • hoe je deze herkent
  • en hoe je deze vindt in een zin

Slide 19 - Slide