This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoe ziet hij eruit?
Slide 1 - Slide
lichaamsbouw
De man is groot - Hij is lang.
De man is klein - Hij is kort.
De man is dun.
Hij is mager.
De man is dik
Hij is mollig.
Hij is fors.
Zij is slank.
Slide 2 - Slide
haarkleur
De vrouw heeft bruin haar.
Het meisje heeft donkerblond haar.
Zij heeft zwart haar. Zij heeft donker haar.
Zij heeft lichtblond haar
Hij heeft grijs haar.
De jongen heeft rood haar.
Slide 3 - Slide
haarlengte
De vrouw heeft lang haar.
Zij heeft kort haar.
Zij heeft halflang haar
Slide 4 - Slide
haarstructuur
De vrouw heeft kroesend haar.
Zij heeft afro haar.
Hij heeft krullend haar.
Zij heeft steil haar. Zij heeft recht haar.
De man heeft golvend haar.
Slide 5 - Slide
Kapsel
Hij heeft een knot.
Het meisje heeft staartjes.
Zij heeft een paardenstaart.
Zij heeft vlechten.
Zij heeft een pony.
Slide 6 - Slide
kapsel
de paardenstaart
de knot, het knotje
de vlecht, de vlechten
de pony
het staartje, de staartjes.
de man is kaal.
Slide 7 - Slide
Kleur ogen
De jongen heeft bruine ogen.
Hij heeft groene ogen.
De baby heeft blauwe ogen.
Slide 8 - Slide
Kleding: kleur, patroon, materiaal
Een groene wollen trui.
Een wit met blauw gestreept katoenen overhemd.
Een zwarte effen broek.
Een roze gestippelde rok
Paarse katoenen sokken.
Slide 9 - Slide
Schoenen: kleur, patroon, materiaal
Zij draagt bruine leren laarzen.
Witte sportschoenen.
Bruine leren sandalen.
Blauwe plastic slippers.
Slide 10 - Slide
Wat draagt zij?
Zij draagt een spijkerbroek en een blauwgroene trui.
Zij draagt een witte blouse onder haar trui.
Zij draagt schoenen.
Zij draagt een handtas.
Wat heeft zij aan?
Zij heeft een spijkerbroek en een blauwgroene trui aan.
Zij heeft een witte blouse onder haar trui aan.
Zij heeft schoenen aan.
Zij heeft een handtas om.
Slide 11 - Slide
Accessoires: kleur, materiaal, formaat
Een oranje plastic horloge.
Een grote zwarte bril.
Een armband met bruine houten kralen.
Zij draagt grote zilveren oorringen.
Slide 12 - Slide
Bijzonderheden
Hij heeft een grote neus. Hij heeft een baardje.
De man is gespierd. De man heeft gespierde armen.
Ze heeft brede schouders.
Zij heeft sproeten.
Slide 13 - Slide
Beschrijf het haar en de kleding van dit meisje.
Slide 14 - Open question
Beschrijf het haar en de kleding van dit meisje.
Slide 15 - Open question
Opdracht:
Bekijk elkaar en beschrijf elkaar (mondeling) zo precies mogelijk.
Bijvoorbeeld:
Je hebt kort zwart haar en donkerbruine ogen. Vandaag draag je een blauwe spijkerbroek en een wit katoenen T-shirt en rode sportschoenen. Je draagt ook een zilveren ketting.