Paragraaf 1 Inkomsten en uitgaven

programma
start nieuw hoofdstuk 5 Rondkomen
uitleg 5.1
maken huiswerk 5.1 en rekentrainer 5.1

1 / 16
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

programma
start nieuw hoofdstuk 5 Rondkomen
uitleg 5.1
maken huiswerk 5.1 en rekentrainer 5.1

Slide 1 - Slide

Inkomsten & uitgaven

Slide 2 - Slide

Leerdoel
Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Heb jij wel eens teveel geld uitgegeven?
- Wat deed je toen?
- Hoe voelde dat?
- Gebeurt het vaker?

Slide 6 - Slide

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Soorten  uitgaven
Vraag 32

Slide 7 - Slide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven bestemd voor één persoon uit een gezin.


Slide 8 - Slide

Huishoudelijk uitgaven
- Dagelijkse uitgaven : alledaagse uitgaven

- Vaste lasten: Regelmatige uitgaven, bijvoorbeeld iedere maand, ieder kwartaal, ieder jaar 


Slide 9 - Slide

Gebruiksgoederen

(vaak gebruiken)

Verbruiksgoederen

(een/enkele keren gebruiken)

Slide 10 - Slide

Goederen
1. gebruiksgoederen die je langere tijd en meerdere keren kunt gebruiken 

2. verbruiksgoederen die door gebruik opraken. Als je verbruiksgoederen wilt blijven gebruiken, moet je steeds opnieuw geld eraan uitgeven.

Slide 11 - Slide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 12 - Slide

Opdracht Dagelijkse uitgaven
 Bedenk tien uitgaven die in jullie huishouden deze week in een supermarkt zijn gedaan.
1. Zet de tien producten in volgorde van belangrijkheid in de tabel op je werkblad. 

2. Je zet het product met de hoogste prioriteit bovenaan, het voor jou op een na belangrijkste product op plaats twee, enzovoort.

3 Noteer de prijs van de producten.
4 Geef met een kruisje aan of het verbruiks- of gebruiksgoederen zijn.

5 Geef met een kruisje of het een persoonlijke uitgave is.
timer
5:00

Slide 13 - Slide

huiswerk
maken paragraaf 5.1 en rekentrainer 5.1
Werken aan de praktische opdracht, zie magister!

Slide 14 - Slide

Leerdoel
Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video