Trappen van vergelijking

Deutsch Unterricht
25. Januar 2021
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deutsch Unterricht
25. Januar 2021

Slide 1 - Slide

trappen van vergelijking
wat weet je?

Slide 2 - Mind map

Leerdoelen
kennen
1. Je kunt de vergrotende trap maken.

2. Je kunt de overteffende trap maken.

3. Je kunt de overtreffende trap bij bijvoeglijk naamwoorden op -d, -t en -s maken.

4. Je weet wanneer je een Umlaut plaats bij de vergrotende en overtreffende trap plaatst.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

vergelijkingen van gelijke waarden
Vergelijkingen van iets of iemand met iets of iemand dat van gelijke waarde is, benoem je als volgt:
Das Auto von meinem Bruder und das Auto von mir sind gleich (even)groß.
of
Das Auto von meinem Bruder ist genauso (even/net zo)groß wie mein Auto.

Hier wordt het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm gebruikt.

Slide 12 - Slide

              In je werkboek:
opdracht 10.4 a,b,c
Je kunt alles ook nog een keer nalezen in de Lernecke van je tb. of het instructiefilmpje  bekijken

Als je oefenzinnen krijgt met woorden die niet in de Lernecke staan kun jij wel de regels toepassen  die hier vermeld staan.

Als je opdracht 10.4 hebt gemaakt , kun je ook nog digitaal oefenen met de slides hieronder.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Ihr Auto ist [geel] als sein Auto!
A
gelb
B
gëlber
C
gelber
D
am gelbsten

Slide 15 - Quiz

Meine Großeltern leben [het liefst] in der Stadt.
A
am lieber
B
am liebsten
C
liebsten
D
am Liebsten

Slide 16 - Quiz

Ich bin schnell. Mein Bruder ist ............
A
schnell
B
schneller
C
sneller
D
schnellst

Slide 17 - Quiz

Hengelo ist ......... ....... Tubbergen.
Amsterdam ist ... ................... .
A
großer als, am großten
B
größer dan, am größt
C
groser als, am groosten
D
größer als, am größten

Slide 18 - Quiz

Frankfurt ist groß. Hamburg ist größer. Berlin ist [het grootst].

Slide 19 - Open question

Vul de vergrotende en overtreffende trap in van stark.
A
sterk, am sterksten
B
stark, am starksten
C
stärker, am stärksten
D
starker, am starksten

Slide 20 - Quiz

Ik kan de trappen van vergelijking toepassen
A
Ik kan het
B
Ik moet dit nog leren, maar het komt goed
C
Ik snap het nog niet
D
Ik kan het iemand anders uitleggen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link