Voornaamwoorden: pers/bez/aanw/betr

Voornaamwoorden

Doel: je (her)kent de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- betrekkelijk voornaamwoord

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Voornaamwoorden

Doel: je (her)kent de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

- aanwijzend voornaamwoord

- betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord 
Staat voor het zelfstandig naamwoord, wijst iets aan.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wat is het vr.vnw?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
je
C
welk
D
al

Slide 10 - Quiz

Wat is het aanw.vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
weet
B
niet
C
vind
D
dit

Slide 11 - Quiz

Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
lees
B
nou
C
hetzelfde
D
alweer

Slide 12 - Quiz

Wat heb je gedaan?

'Wat' is een ....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 13 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 18 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente , staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video