Week 18 (3-2023) klas 3 Hoofdstuk 4 Veranstaltungen

Guten Tag
Wie geht es euch?
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in de wandtas
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als het alarm is gegaan, zie ik dat iedereen in stilte de woorden
op pagina 48 aan het leren is!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wir fangen an mit Logo Erklärt!



Seltene Erde

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Link

This item has no instructions

Was machen wir heute?


Grammatik

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lernziel:
Du kannst die Personal Pronomen im dritten und vierten Fall verwenden

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Personalpronomen
Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Een persoonlijk voornaamwoord gebruik je:
 
  • om herhaling van naam/persoon/ding te voorkomen
  • in plaats van een persoon/personen of een ding/dingen

Bijvoorbeeld:
De vrouw loopt op straat. Ze gaat naar de slager.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

 een zelfstandig naamwoord kan door een persoonlijk voornaamwoord worden vervangen
LET ER DAN OP OF HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD MANNELIJK, VROUWELIJK, ONZIJDIG OF MEERVOUD IS!!!

Elk zelfstandig naamwoord heeft een geslacht en op basis daarvan wordt het persoonlijk voornaamwoord gebaseerd:
das Pferd (o) wordt es
 der Vater (m) wordt er
die Maus wordt sie
die Kinder wordt sie 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Personalpronomen
1ste naamval = onderwerp

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De eerste naamval wordt gebruikt als het woord het onderwerp van de zin is.
Het onderwerp vind je door te vragen : 
wie of wat + alle werkwoorden.

Voorbeeld:
NL: De vrouw koopt een boek. --> Wie koopt er? = onderwerp
DU: Die Frau kauft ein Buch.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Personalpronomen
4de naamval = lijdend voorwerp

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

De vierde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een lijdend voorwerp is.
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp’

Bijvoorbeeld: 
NL: De vrouw koopt een boek. -> Wat koopt de vrouw?
Een boek = lijdend voorwerp
DU: Die Frau kauft ein Buch

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

1ste naamval
ich
du
er
sie
es 
wir 
ihr
sie/Sie
4de naamval
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Präpositionen (voorzetsels)
voorzetsels die de vierde naamval krijgen!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang
door
voor
zonder
om
tot
tegen
langs, voorbij

Slide 19 - Slide

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!
Personalpronomen
3de naamval = meewerkend voorwerp

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

1ste naamval
ich
du
er
sie
es 
wir 
ihr
sie/Sie
3de naamval
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen/Ihnen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

De derde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een meewerkend voorwerp is.
Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: 
aan of voor wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp + lijdend voorwerp’
Bijvoorbeeld: 
NL: De man geeft haar een cadeau > Aan wie geeft de man een cadeau?
NL: Der Mann gibt ihr ein Geschenk.  
ihr = meewerkend voorwerp 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Präpositionen (voorzetsels)
voorzetsels die de derde naamval krijgen!

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
uit
bij
met
naar  plaats/stad/land
sinds
van
naar personen

Slide 24 - Slide

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!
samengevat!
1e naamval = onderwerp
                            ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie
                           
4e naamval = lijdend voorwerp
                           *  mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie/Sie
                           * na de voorzetsels durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
 
3e naamval = meewerkend voorwerp
                           *  mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen/Ihnen
                           * na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu                                             

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan
Het stappenplan helpt je om de juiste vorm in de juiste naamval van een persoonlijk voornaamwoord te vinden!

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

An die Arbeit!
An die Arbeit:

Was?     Macht: Aufgaben 15, 16, 17 und 18 auf 
                Seiten 26-28
Wie?      selbstständig, im Buch
Hilfe?     die Grammatik auf Seite 27 und dein Stufenplan
Zeit?       15 Minuten
Fertig?   Lernt die Wörter aus Seite 48






Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Heb ik de leerdoelen behaald?

    • kann ich die Personal Pronomen im dritten und vierten Fall verwenden?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
HAUSAUFGABEN:


machen:
Macht: 
Aufgaben 15, 16, 17 und 18 auf Seiten 26-28

lernen:
die Wörterliste aus Seite 48/49




Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in de wandtas
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als het alarm is gegaan, zie ik dat iedereen in stilte de woorden
 van lijst C: Hören op pag. 49 aan het leren is!

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Wir fangen an mit Logo Erklärt!



wieso gerade alles 
teuerer wird

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Was machen wir heute?

Hören und sprechen

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Lernziele:

  • Du kannst eine Reportage eines Snowboardswettkampf verstehen
  • Du kennst die Wörter der Lernliste C: Hören (D-N)
  • Du bist imstand einen Termin zu machen in einem Gespräch

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

An die Arbeit!
Aan het werk:
Was?    Hören: Aufgabe 10 auf Seiten 21 - 22
Wie?     zusammen
Hilfe?    keine
Zeit       10 Minuten
Fertig? Wir besprechen die Antworte zusammen
               




 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

An die Arbeit!
Aan het werk:
Was?    Sprechen: Aufgaben 30 und 31- (Seite 34)
Wie?     zuzweit
Hilfe?    die Sprachmittel auf Seite 33
Zeit       10 Minuten
Fertig? einige von euch werden das Gespräch vor der 
                Klasse führen
               




 

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 40 - Slide

This item has no instructions



Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächstes Mal!


Slide 41 - Slide

This item has no instructions