3H - Nederlands les 3 ww-spelling

Bijles Nederlands
Dinsdag 9 februari
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bijles Nederlands
Dinsdag 9 februari

Slide 1 - Slide

Herhaling persoonsvorm 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalsproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 2 - Slide

Herhaling persoonsvorm (de ik-vorm)
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 3 - Slide

Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 4 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 5 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 6 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 7 - Slide

Herhaling voltooid deelwoord 
Maar wat is ook alweer een voltooid deelwoord en hoe schrijf je dit?

Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin. 
  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Slide 8 - Slide

Herhaling voltooid deelwoord 
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Een voltooid deelwoord kan ook op een 'd' of 't' eindigen. Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je dan 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 9 - Slide

VOORBEELDEN
  1. De trui is gebreid. - De gebreide trui.
  2. Het werkstuk is geprint. - Het geprinte werkstuk.
  3. Het kind werd gered. - Het geredde kind.
  4. Het schilderij is gestolen. - Het gestolen schilderij. 
Herhaling bijvoeglijk naamwoord
Zoals je misschien nog wel weet geeft een bijvoeglijk naamwoord extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
BV: De lege fles of een halve maand


Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn ingewikkelder om te schrijven. Een voltooid deelwoord kan namelijk ook als bijvoeglijk naamwoord geschreven gebruikt worden.


Als je een voltooid deelwoord als bijv. nw. schrijft, dan schrijf je dit zo kort mogelijk. Zie 'voorbeelden'. Het mag alleen zo kort mogelijk, als je het nog goed kunt uitspreken. Zie het voorbeeld van 'het geredde kind'. Als je 1 'd' schrijft, dan klopt het werkwoord niet meer als je het uitspreekt.

Slide 10 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat een onvoltooid deelwoord is.

Slide 11 - Open question


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

... (Vluchten) door de grotten werd James Bond ... (raken) door een kogel van zijn achtervolger. 
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 12 - Quiz


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

De weggestuurde leerling is ... (tergen) langzaam het lokaal uit ... (wandelen). 
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 13 - Quiz


Welke werkwoordsvorm moet op de puntjes worden ingevuld: vd of od?

Zich een weg ... (banen) door de menigte keek Lex ... (zoeken) in het rond om zijn vrienden terug te vinden.
A
vd - od
B
od - vd
C
od - od
D
vd - vd

Slide 14 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit wat een infinitief is.

Slide 15 - Open question


Kijk eerst goed om welke werkwoordsvorm het gaat (pvtt - pvvt - inf - bn). 

Een maand geleden ... (verpoten) de eigenaar van de volkstuin zijn plantjes. 
A
pvtt
B
pvvt
C
inf
D
bn

Slide 16 - Quiz


 Wat is de juiste spelling?

Een maand geleden ... (verpoten) de eigenaar van de volkstuin zijn plantjes. 
A
verpootte
B
verpoote
C
verpotte
D
verpote

Slide 17 - Quiz

Schema werkwoordspelling

Slide 18 - Slide

Werkwoordspelling oefenen
Met de volgende link gaan we een oefentoets werkwoordspelling maken. Op deze manier ronden we dit onderdeel van de bijles af. 

Ter ondersteuning kun je het schema erbij houden.

https://forms.office.com/Pages/ResponsePage.aspx?id=Sevl6L10uUWQWhGTy1qZE3H6urFTx05JtOVVXdfPwfNURTFVU0s2SlQ2WTJDVzE0QVhTME1IOTlIVi4u 


Slide 19 - Slide