Grammatica de tijden: tt, vt, volt. deelwoord, onvoltooid deelwoord

Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden op d/dt
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden op d/dt

Slide 1 - Slide

Huiswerk nakijken
Spelling (blz. 30/31)
Maken: opdracht 1, 2, 3 (5)

Slide 2 - Slide

Doel


Ik weet de verschillende regels die bij werkwoordspelling horen.


Ik kan de regels voor werkwoordspelling toepassen in opdrachten.

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling
-Tegenwoordige tijd

-Verleden tijd

- voltooid deelwoord

Slide 4 - Slide

Tegenwoordige tijd

Slide 5 - Slide

werkwoordspelling
Om een werkwoord goed te kunnen schrijven, moet je weten wat de stam van het werkwoord is ?

Hoe vind je de stam?

Slide 6 - Slide

werkwoordspelling
De stam van het werkwoord vind je door - en van het hele werkwoord te halen.
De stam is de ik-vorm van het werkwoord. (althans je verandert 'm naar de ik-vorm)
lopen                 - loop
sparen              - spaar
vinden              - vind




 

Slide 7 - Slide

werkwoordspelling
ik                                                    stam
jij                                                    stam + t

hij/zij/het                                   stam + t
wij/jullie                                      hele werkwoord

...........                      jij ?              stam (zonder -t dus!)

Slide 8 - Slide

"lopen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik  loop dat een slim meisje.

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij  loopt volgende week 16 jaar.

Wat gebeurt hier?

Slide 9 - Slide


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 10 - Quiz


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 11 - Quiz

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 12 - Quiz

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende

Slide 13 - Quiz

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 14 - Quiz

Werkwoorden in de vt

Je weet nu hoe je werkwoorden in de tt spelt. Maar hoe zit dit met werkwoorden in de vt? Hiervoor zijn er meerdere manieren.


1. Maak het werkwoord langer: gebeurt-gebeurde

2. Gebruik het taxi-kofschip

Slide 15 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
  • Sterke en zwakke werkwoorden
  • Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen
  • Zwakke werkwoorden: taxi-kofschip

Slide 16 - Slide

Gebruiksaanwijzing taxi-kofschip

Stap 1: Kijk naar het hele werkwoord

Stap 2: Haal -en van de infinitief af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt (laatste letter van de stam)

Stap 4: Staat deze letter in "taxi-kofschip"?

Stap 5: Ja: dan eindigt het ww in de vt op een -t(e) (ik-vorm +t)
                Nee: dan eindigt het ww in de vt op een -d(e)

Slide 17 - Slide

Voorbeeld:


Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee, het is ik verf
Stap 5: lachte                               Stap 5: verfde/geverfd

Slide 18 - Slide

Overleg samen!

Ik pestte mijn broertje.


Hij landde met zijn hoofd op de grond.


Klas M4C praatte nooit door mij heen.






Slide 19 - Slide

Let op:

Eindigt de stam van een zwak werkwoord niet op een -t of een -d, dan krijg je in de vt een enkele -t of -d. Kijk maar eens:


lach-lachte-lachten

fiets-fietste-fietsen

luister-luisterde-luisterden

Slide 20 - Slide

Wat is de juiste spelling in de
verleden tijd?
De leerlingen ..... naar huis.
A
fiesde
B
fietste
C
fietsden
D
fietsten

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde
D
bereidden

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

Drie katten ... vannacht de hele buurt wakker.
A
jankten
B
jankte
C
jankden
D
jankde

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste spelling in de
verleden tijd?
Ik .... mijn oma.

A
miste
B
misde
C
misten
D
misden

Slide 24 - Quiz

Aan het werk!
Maak oefening 1 t/m 5 vanaf blz. 32

Slide 25 - Slide