Beantwoord de volgende vragen en lever ze in op It's Learning.
Gebruik betrouwbare websites (zoals Onze Taal) om je vragen te beantwoorden.
1. Wat is een veelvoorkomende spelfout in het Nederlands?
2. Leg uit waarom die fout vaak wordt gemaakt.
3. Geef een voorbeeld van de fout in de zin en geef de juiste spelling.
4. Welke van de 3 basisprincipes bepaalt de juiste spelling (blz. 172)?
Klaar? Werk aan je weektaak!
timer
8:00
Slide 3 - Slide
Spelling (taalverzorging)
1. Uitspraak
2. Gelijkvormigheid
3. Herkomst
Zo zijn spellingsregels ontstaan.
Door spelling krijgt de lezer een bepaald beeld van jou. Veel spelfouten komt over als slordig: of je nou een sollicitatiebrief schrijft of een werkstuk voor school
Slide 4 - Slide
Maar we hebben toch de spellingschecker?
Onvoorspelbaarheid en gelijkvormigheid maken het AI erg moeilijk.
Bovendien komen bijvoorbeeld: gebeurt & gebeurd beide voor in onze taal, alleen in andere gevallen. AI kan dat (nog) niet goed herkennen.
Je hoeft echt niet alles te weten, maar deze onderwerpen wel:
1. Meervouden maken (ook nog voor samenstellingen!)
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Werkwoordspelling
Slide 5 - Slide
Weektaak les A
Taalverzorging A (blz. 116 werkboek) Maak opdracht: 1, 3, 5, 8, 9 en 10.
Klaar?
Kijk na
Klaar?
Kijk vast naar taalverzorging B
Slide 6 - Slide
Deze les
Stillezen + uitleg meervoudsvorming
Slide 7 - Slide
Welkom!
Stillezen
timer
20:00
Slide 8 - Slide
Deze week
Les 1: start spelling B (meervouden)
Les 2: vervolg uitleg spelling B (bijvoeglijk naamwoorden)
Les 3: stillezen, afronden speling B
Schrijf in je planner: vrijdag 22 november so spelling A, B, C
Weektaak maandag: spelling A opdracht 9 + B 3 t/m 7
Slide 9 - Slide
Deze les
Je hebt kort kennisgemaakt met de basisprincipes van spelling (herkomst, gelijkvormingheid en uitspraak). Na deze les weet je hoe je meervouden juist spelt.
2. Waarom heeft het (denk jij) geen meervoud? Probeer het uit te leggen in je eigen woorden.
Klaar? Ga verder met je weektaak: Spelling A: opdracht 9, Spelling B: 3 t/m 7
timer
2:00
Slide 11 - Slide
Meervoud
Meestvoorkomend:
Boom > bomen (op -en)
lepel > lepels (op -s)
sommige woorden hebben een meervoud op -en en op -s
methode methoden / methodes
donor donoren / donors
groente groenten / groentes
Slide 12 - Slide
Lastig: 's
Soms heb je voor de uitspraak een apostrof nodig. Dat is alleen als een woord eindigt op de klinkers, a, i, o, u of y en het nodig is voor de uitspraak (weet je nog, basisprincipe spelling)
Auto > auto's
kiwi > kiwi's
baby > baby's
Maar etui > etuis
Slide 13 - Slide
Lastig: klemtoon
Soms bepaalt de klemtoon van het woord, hoe je het meervoud maakt.
1. Woorden die eindigen op -ik, -is, -el, en -it.
De medeklinker verdubbelt alleen als daar de klemtoon op valt, dus
monnik > monniken (geen klemtoon), maar model > modellen
2. Woorden op -ie krijgen ën of alleen trema + n
Je krijgt alleen ën als de klemtoon erop valt, dus:
meloDIE > melodieën en bacTERie > bacteriën
Slide 14 - Slide
Lastig: meerdere mv's
Sommigen op -en + s (groentes en groenten)
Sommige Latijnse en Nederlandse vorm (datums + data) Soms afhankelijk van betekenis (pad > paden of padden)
Soms geen meervoud: rijst, gerst, geld
Slide 15 - Slide
Weektaak les A + B
Taalverzorging A (blz. 116) opdracht 9
Taalverzorging B (blz. 116)
opdracht 3 t/m 7
Uitleg bijvoeglijk naamwoorden volgt volgende les
timer
10:00
Slide 16 - Slide
Antwoorden vraag 3
a. schubben
b. guppy's
c. maïskolven
d. djembés
e. kalveren
f. sms'en
g. verzen
h. motoren
i. encyclopedieën
j. slechteriken
k. ambulances
l. hiërogliefen
m. hertogen
n. aquaria/aquariums
o. benen / beenderen
p. verantwoordelijkheden
Slide 17 - Slide
Hoeveel antwoorden van vraag 3 had je goed?
Slide 18 - Open question
Welke meervouden had je fout?
Slide 19 - Open question
een pony, twee
A
ponies
B
ponys
C
pony's
Slide 20 - Quiz
een methode, twee
A
methoden
B
methodes
Slide 21 - Quiz
een ei, twee
A
eien
B
eieren
C
eis
Slide 22 - Quiz
een crisis, twee
A
crises
B
crisissen
C
crisis
Slide 23 - Quiz
een café, twee
A
cafees
B
cafés
C
café's
Slide 24 - Quiz
Ter voorbereiding
Slide 25 - Slide
MORAAL MEEGEVEN
Slide 26 - Mind map
Na deze les heb je
1. Een moraal bedacht die je mee zou willen geven aan leerlingen.
2. Een start van een mindmap hierover. Hier ga je volgende les mee verder en dan lever je hem bij mij in.
Slide 27 - Slide
Aan de slag
1. Maak opdracht 2 in je boek (zelfstandig)
Na 5 minuten
2. Overleg met je buurman. Wat heeft hij/zij voor plan. Kun je elkaar inspireren?
Na 5 minuten
3. Maak een mindmap over jouw moraal. Waar doet het je allemaal aan denken? Wat moet je nog opzoeken?
timer
5:00
Slide 28 - Slide
Volgende les
Neem je mee:
Lesboeken (kern), leesboek, schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
mindmap en nieuwe opdracht
Slide 29 - Slide
Welkom!
Welkom
Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.
Slide 30 - Slide
Welkom!
Stillezen
Pak je leesboek en ga stillezen
timer
10:00
Slide 31 - Slide
Deze les
Leer je wat je al wel goed kan en wat nog niet van redekundig ontleden.
1. Stillezen
2. Afmaken mindmap
3. Bekijken schrijfproces
4. Nieuwe opdracht
Slide 32 - Slide
Maak je mindmap af
Klaar? Lever je mindmap in via It's Learning
Slide 33 - Slide
Ter voorbereiding
Slide 34 - Slide
Verhaal
1. Bedenk voor jezelf waar een verhaal aan moet voldoen. Schrijf het op. Hiervoor krijg je 3 minuten.
Uitwisselen
2. Wissel uit met je buurman. Wat hebben jullie beide opgeschreven?
Delen
3. Klassikaal: kunnen we een gezamenlijk rijtje maken waaraan een verhaal moet voldoen. En wat jij dus moet schrijven?
Slide 35 - Slide
Aan de slag
1. Maak opdracht 7 van hoofdstuk 1c: blz. 15 oefenboek
Klaar?
Denk alvast na over opdracht 3 hoofdstuk 1d: blz. 18 oefenboek
Slide 36 - Slide
Je hebt geleerd
1. Wat de bouwstenen zijn van een verhaal.
2. Hoe structuur in een verhaal kan helpen je boodschap over te brengen.
Slide 37 - Slide
Volgende les
Neem je mee:
Lesboeken (kern), schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
nieuwe les: grammatica
Slide 38 - Slide
Welkom!
Welkom
Slide 39 - Slide
Speeddate
1. Zoek een plek aan een tafeltje.
2. Pak je boek en je poster erbij.
3. De linkerkant is de A-kant en de rechterkant is de B-kant.
4. De A-kant start met vertellen, de B-kant luistert
5. Bij de eerste bel wisselen A en B om
6. Bij de tweede bel schuift A een stoeltje op en starten we opnieuw.