Temperatuur, zoninvalshoek en breedteligging.
Meteorologen meten de luchttemperatuur meestal op 1,5 meter hoogte boven een open grasveld, met een thermometer in een wit kastje met zijopeningen. In Europa gebruiken ze de schaal van Celsius, waarbij water bij 0 graden bevriest en bij 100 graden kookt. Op weerkaarten worden temperaturen vaak weergegeven met isothermen, lijnen die plaatsen met dezelfde temperatuur verbinden. De zon verwarmt de aarde door zonnestralen die het aardoppervlak (land en water) opwarmen, en dit warmte geeft het vervolgens door aan de lucht. De lucht wordt dus indirect verwarmd, waardoor het op 10 km hoogte erg koud is (-52°C). De temperatuur daalt gemiddeld met 6 graden per 1.000 meter stijging tot 10 km. Omdat de aarde een bol is, valt de zonnestraling onder een schuine hoek op hogere breedtegraden, waardoor die gebieden minder warmte ontvangen dan de evenaar. Hierdoor is het bij de evenaar gemiddeld warmer. Daarnaast botsen zonnestralen bij lage breedte tegen minder deeltjes in de lucht, waardoor het aardoppervlak daar iets meer zonne-energie krijgt dan op hoge breedte.