Aardrijkskunde po weer en klimaat

Weer & Klimaat
1 / 15
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Weer & Klimaat

Slide 1 - Slide

planning
Wat is het weer en waar speelt het weer zich af?
Wat is een waterkringloop?
Soorten neerslag
Temperatuur, zoninvalshoek en breedteligging.

Slide 2 - Slide

Wat is het weer en waar speelt het zich af?
Het weer in Nederland is wisselvallig en kan van dag tot dag en van plaats tot plaats verschillen. Het weer is de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment in een bepaald gebied. Meteorologen van organisaties zoals het KNMI maken weersverwachtingen door weerelementen als temperatuur, wind, bewolking, neerslag en luchtdruk te meten met satellieten, weerballonnen en weerstations. Met behulp van computermodellen voorspellen ze het weer.

Zonlicht bevat ook ultraviolette (uv) straling, die schadelijk kan zijn en huidverbranding of zelfs huidkanker kan veroorzaken. Daarom wordt in het weerbericht vaak de zonkracht of uv-index genoemd. Deze index loopt van 1 (weinig uv-straling) tot 8 (maximale uv-straling). Bij bewolking is de zonkracht lager dan bij een heldere hemel.

Slide 3 - Slide

Wat is een waterkringloop?
Water komt op aarde voor in drie toestanden: vast (ijs, sneeuw), vloeibaar (water) en gas (waterdamp). Deze fasen wisselen elkaar voortdurend af in de waterkringloop. Water bevriest en smelt, en water verdampt en condenseert.

Zonlicht zorgt ervoor dat water verdampt vanaf oceanen, zeeën en meren, waardoor waterdamp in de lucht komt. Wanneer de lucht afkoelt, ontstaan wolken en valt neerslag. Meer dan de helft van alle neerslag valt boven oceanen.
Neerslag op land kan landijs of gletsjerijs vormen, in beekjes, meren en rivieren terechtkomen (afstromen) of in de bodem zakken en grondwater worden (infiltreren). Dit grondwater stroomt via de ondergrond weer naar rivieren, meren en zee.

Slide 4 - Slide

Soorten neerslag
Neerslag ontstaat wanneer warme lucht opstijgt en afkoelt, waardoor vocht condenseert en wolken ontstaan. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: Stijgingsneerslag: Warme lucht boven een warm aardoppervlak stijgt op, koelt af en veroorzaakt neerslag, bijvoorbeeld in de tropen of boven warme zandvlakten zoals de Drunense Duinen. Frontale neerslag: Wanneer warme lucht tegen koude lucht botst, stijgt de warme lucht op langs het grensvlak (front). Door afkoeling ontstaan wolken en neerslag. Stuwingsneerslag: Bij gebergtes wordt lucht aan de loefzijde omhooggeduwd, koelt af en valt er neerslag. Aan de lijzijde daalt de lucht, warmt op en is het droog (regenschaduw). Zo ontstaan verschillende soorten neerslag afhankelijk van hoe en waar de lucht opstijgt en afkoelt.

Slide 5 - Slide

Temperatuur, zoninvalshoek en breedteligging.
Meteorologen meten de luchttemperatuur meestal op 1,5 meter hoogte boven een open grasveld, met een thermometer in een wit kastje met zijopeningen. In Europa gebruiken ze de schaal van Celsius, waarbij water bij 0 graden bevriest en bij 100 graden kookt. Op weerkaarten worden temperaturen vaak weergegeven met isothermen, lijnen die plaatsen met dezelfde temperatuur verbinden. De zon verwarmt de aarde door zonnestralen die het aardoppervlak (land en water) opwarmen, en dit warmte geeft het vervolgens door aan de lucht. De lucht wordt dus indirect verwarmd, waardoor het op 10 km hoogte erg koud is (-52°C). De temperatuur daalt gemiddeld met 6 graden per 1.000 meter stijging tot 10 km. Omdat de aarde een bol is, valt de zonnestraling onder een schuine hoek op hogere breedtegraden, waardoor die gebieden minder warmte ontvangen dan de evenaar. Hierdoor is het bij de evenaar gemiddeld warmer. Daarnaast botsen zonnestralen bij lage breedte tegen minder deeltjes in de lucht, waardoor het aardoppervlak daar iets meer zonne-energie krijgt dan op hoge breedte.

Slide 6 - Slide

Wat betekent het woord ‘wisselvallig’ als het over het weer in Nederland gaat?
A
Het weer is altijd zonnig.
B
Het weer verandert vaak en is niet stabiel.
C
Het weer is altijd hetzelfde overal in Nederland.
D
Het regent nooit.

Slide 7 - Quiz

Welke weerelementen meten meteorologen om het weer te voorspellen?
A
Temperatuur, wind, bewolking, neerslag en luchtdruk.
B
Alleen temperatuur en wind.
C
Zand en stof in de lucht.
D
Vogels en dieren.

Slide 8 - Quiz

In welke drie toestanden komt water op aarde voor?
A
Vast, vloeibaar en plasma.
B
Vloeibaar, gas en vloeistof.
C
Vast, vloeibaar en gas.
D
ijs, sneeuw en regen.

Slide 9 - Quiz

Wat kan er gebeuren met neerslag die op land valt?
A
Het kan alleen in rivieren terechtkomen.
B
Het kan landijs of gletsjerijs vormen, in rivieren stromen of in de bodem zakken als grondwater.
C
Het verdampt direct weer.
D
Het blijft altijd als sneeuw liggen.

Slide 10 - Quiz

Leg uit hoe stijgingsneerslag ontstaat en noem een voorbeeld van een gebied waar dit kan voorkomen.

Slide 11 - Open question

Wat is stuwingsneerslag en wat gebeurt er aan de lijzijde van een gebergte?

Slide 12 - Open question

Wat geven isothermen op weerkaarten aan?
A
Lijnen die plaatsen met dezelfde luchtdruk verbinden
B
Lijnen die plaatsen met dezelfde temperatuur verbinden
C
Lijnen die plaatsen met dezelfde windrichting verbinden
D
Lijnen die plaatsen met dezelfde neerslag verbinden

Slide 13 - Quiz

Waarom is het op 10 km hoogte erg koud, ondanks dat de zon de aarde verwarmt?

Slide 14 - Open question

Aan de slag!
opdrachten: maak leuke opdrachten die niet bestaan!

Slide 15 - Slide