6. Aanwijzende voornaamwoorden

¡Buenos días!
Cancún, badplaats op het Mexicaanse schiereiland Yucatan
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Buenos días!
Cancún, badplaats op het Mexicaanse schiereiland Yucatan

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
  • Pronombres  demostrativos

  • ¡A practicar! 

  • La tienda de ropa

  • Describir personas

  • Los deberes
Cancún, badplaats op het Mexicaanse schiereiland Yucatan

Slide 2 - Slide

PLANNING?
Woordjes leren, hoe gaat het?
Tips voor elkaar?

Slide 3 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
deze, die, dit, dat

Slide 4 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
   deze/dit = dichtbij
   die/dat = ver weg

In het Spaans passen de aanwijzende voornaamwoorden zich  aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze voor staan. 

Je hebt dus
mannelijke, vrouwelijke en meervoudsvormen

Slide 5 - Slide

____ chico ahí se llama Pablo.
1. Welk woord staat achter het aanwijzend voornaamwoord? Chico
2. Is dat woord mannelijk of vrouwelijk? mannelijk (eindigt op een o)
3. Is dat woord enkelvoud of meervoud? enkelvoud (eindigt niet op een S)
4. Welke afstand zie je in de zin? ahí (daar)

Slide 6 - Slide

Me gustan ____ faldas de ahí.
1. Welk woord staat achter het aanwijzend voornaamwoord? 
2. Is dat woord mannelijk of vrouwelijk?
3. Is dat woord enkelvoud of meervoud? 
4. Welke afstand zie je in de zin? 
esas

Slide 7 - Slide

____ vestidos de aquí, ¿cuánto cuestan?
1. Welk woord staat achter het aanwijzend voornaamwoord? 
2. Is dat woord mannelijk of vrouwelijk?
3. Is dat woord enkelvoud of meervoud? 
4. Welke afstand zie je in de zin? 
estos

Slide 8 - Slide


Zelfstandig werken

timer
10:00

Slide 9 - Slide

Haz los ejercicios 5 y 6
en tu libro del alumno
en la página cincuenta y tres.
¡A practicar!

Slide 10 - Slide

Las respuestas
Ejercicio 5
Esas mujeres están muy nerviosas.
Este alumno es un poco hablador.
Aquellos hombres tienen los ojos azules
Aquella señora es muy mayor.
Ejercicio 6
estas - aquellas
esos
esta
aquellas
ese

Slide 11 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
   deze/dit = dichtbij
   die/dat = ver weg

In het Spaans passen de aanwijzende voornaamwoorden zich  aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze voor staan. 

Je hebt dus
mannelijke, vrouwelijke en meervoudsvormen

Slide 12 - Slide

_____ zapatos de ahí son bonitos.

Slide 13 - Open question

_____ vestido de aquí es bonito.

Slide 14 - Open question

_____ faldas de allí son rojas.

Slide 15 - Open question

¿Qué es _____ ahí?

Slide 16 - Open question

______ cinturón de ahí es marrón.

Slide 17 - Open question

______ sandalias de aquí son amarillas.

Slide 18 - Open question

______ camiseta de allí son amarillas.

Slide 19 - Open question

______ vaqueros de ahí son azules.

Slide 20 - Open question

Es mayor, gordo y calvo. Es elegante. Lleva gafas modernas. 
Es alta, delgada y muy guapa. Tiene el pelo rubio y corto. 
Es delgada. Es algo mayor, morena con pelo largo.  Es muy elegante
Es joven y dinámico. Tiene el pelo largo y moreno. Lleva barba y bigote. 

Slide 21 - Drag question

Al klaar?
  • Oefen met ser, tener en llamarse via Verbuga.
                      OF
  • Oefen voor het talendorp
                      OF
  • Maak een samenvatting

Slide 22 - Slide

La ropa y los colores
Meervoudsvormen maken:
  • eindigt een woord op een klinker (a/e/o/u/i)? +S                > rojos, amarillos, negros
  • eindigt een woord op een medeklinker? +ES                        > marrones, azules, grises

Het bijvoeglijk naamwoord is in geslacht en getal altijd gelijk aan het zelfstandig naamwoord. 
  • De rode jurk   >    El vestido rojo           Het zelfstandig naamwoord jurk = mannelijk enkelvoud
  • De rode rok    >    La falda roja               Het zelfstandig naamwoord rok = vrouwelijk enkelvoud
  • De rode bril    >    Las gafas rojas          Het zelfstandig naamwoord bril = vrouwelijk meervoud. 

Let op woorden zoals: bril, spijkerbroek, schoenen gebruiken we vrijwel altijd in het meervoud. 
(je hebt twee brilglazen, twee broekspijpen, twee schoenen...)
geslacht wil zeggen of een woord mannelijk of vrouwelijk is. 
Een woord is mannelijk als het eindigt op o.
Een woord is vrouwelijk als het eindigt op a, ción, sión, dad, tad.
getal wil zeggen of een woord enkelvoud of meervoud is. 

Slide 23 - Slide

Un ejemplo: 
Je bent op vakantie naar Mallorca,
je hebt dus badkleding, slippers en korte broeken in je tas. 

Wat blijkt: het is hartstikke slecht weer... 
Koop snel een trui en een spijkerbroek. 
Je lieverlingskleur is rood, dus zoekt een rode trui. 
Je hebt geen contant geld. 

Slide 24 - Slide

Un ejemplo: 
Vendedor: ¡Hola!
: ...
Vendedor: Bueno, ¿de qué color?
: ...
Vendedor: ¿Qué talla tienes?
:
Vendedor: Aquí tiene, quieres probarlo?
:
Vendedor: ¿Qué tal el jersey? / ¿Te gusta el jersey?
Tú:  ...
Vendedor: El jersey cuesta quince euros. 
Tú: ...
Vendedor: Quieres pagar en efectivo o con tarjeta? 
Tú: ... 
Vendedor: ¡Hasta luego!

Slide 25 - Slide

Vendedor: ¡Hola!
: ¡Buenas tardes! Busco un jersey y unos vaqueros.
Vendedor: Bueno, ¿de qué color?
: Busco un jersey rojo. 
Vendedor: ¿Qué talla tienes?
: Tengo la talla L.  
Vendedor: Aquí tiene, quieres probarlo?
: Sí, ¿dónde están los probadores?
Vendedor: ¿Qué tal el jersey? / ¿Te gusta el jersey?
Tú:  Me queda bien. ¿Cuánto cuesta?
Vendedor: El jersey cuesta quince euros. 
Tú: Perfecto, llevo el jersey.
Vendedor: Quieres pagar en efectivo o con tarjeta? 
Tú: Pagar con tarjecta por favor.
Vendedor: ¡Hasta luego!       Tú: ¡Hasta luego!

Slide 26 - Slide

¿Quién es quién?

Slide 27 - Slide

Los deberes

Haz/maken:
Haz los ejercicios 1 y 2 en la página 57 en tu libro del alumno. 
Maak opdrachten 1 en 2 op pagina 57 van je tekstboek.

Estudia/leren:
Vocabulario 3.1


miércoles, el quince de junio

Slide 28 - Slide

página 57 en tu libro del alumno

Slide 29 - Slide

página 57 en tu libro del alumno
Beschrijf de afbeeldingen in je schrift. Benoem welk familielid het is (zelf bedenken). Beschrijf daarna de kleding en het uiterlijk van de personen. Gebruik je woordenlijst. 
Vergeet niet de werkwoorden te vervoegen

Slide 30 - Slide