Het voorzetselvoorwerp

onderwerp 
Het voorzetselvoorwerp 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

onderwerp 
Het voorzetselvoorwerp 

Slide 1 - Slide

doel 
Je weet hoe je het voorzetselvoorwerp herkent 
Je kunt het voorzetselvoorwerp in de zin benoemen 
Je weet dat er niet in elke zin een voorzetselvoorwerp hoeft te staan. 

Slide 2 - Slide

redekundig ontleden 
Als je de zinsdelen benoemt, dan ben je bezig een zin redekundig te ontleden. 
Eerst zoek je de persoonsvorm op: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet of als je de zin in het meervoud of enkelvoud zet. Vervolgens ga je op zoek naar andere werkwoorden (voltooid deelwoord en/of infinitief). Je schrijft het wwg of nwg op. 
Daarna ga je op zoek naar het ond, lv, mv, vzv, bwb. 
Tot slot benoem je de delen van zinsdelen: bijv.bep / bijst. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een......... (welk woord moet op de stippellijn staan?)

Slide 5 - Open question

Kan het voorzetselvoorwerp uit één woord bestaan?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Hoe benoem je 'op de stoep' in de volgende zin? Met bwb of vzv?
Hij wacht op de stoep.

Slide 7 - Open question

Hoe benoem je 'op zijn vriendin' in: Hij wacht op zijn vriendin.
A
bwb
B
vzv
C
ond
D
lv

Slide 8 - Quiz

Hoe benoem je 'op een blaadje' in de zin: Hij rekent op een blaadje.
A
ond
B
lv
C
bwb
D
vzv

Slide 9 - Quiz

Hoe benoem je 'op mijn hulp' in de zin: Hij rekent op mijn hulp.
A
ond
B
lv
C
mv
D
vzv

Slide 10 - Quiz

UITLEG over het vzv 
- het vzv begint altijd met een voorzetsel 
- dit voorzetsel kun je niet weglaten
- dit voorzetsel kun je ook niet vervangen door een ander voorzetsel 
- dit voorzetsel heeft een figuurlijke betekenis en geen letterlijke betekenis 

Slide 11 - Slide

Benoem het vzv in de volgende zinnen. Let op: niet elke zin heeft een voorzetselvoorwerp. 
1. Wij vertrouwen op je medewerking. 
2. Hij is verantwoordelijk voor de gang van zaken. 
3. Anne wacht op het perron. 
4. Wij gaan met de klas een avond uit. 
5. Veel mensen hebben een hekel aan domme televisiespelletjes. 

Slide 12 - Slide

Benoem het vzv; let op: niet in alle zinnen komt een vzv voor. 
1. Monica houdt erg veel van haar nieuwe puppy. 
2. Overtuig de politieagent zo meteen op het bureau van je gelijk. 
3. Deze boete vloeit heel logisch voort uit je grensoverschrijdende gedrag. 
4. Bij aankomst op het bureau worden je eigendommen in een zakje aan de kapstok gehangen. 
5. Enkele leerlingen uit klas 2 hingen aan de ringen tijdens de gymles. 

Slide 13 - Slide

Heb je nog vragen? 

Slide 14 - Slide

dan weet je nu....
dat het vzv met een voorzetsel begint;
dat er niet in elke zin een vzv hoeft te staan;
dat een vzv uit minimaal twee woorden bestaat;
dat het voorzetsel niet weg te laten is of te vervangen is door een ander voorzetsel; 
dat de betekenis van het vzv figuurlijk is en niet letterlijk (zoals bij een bwb). 

Slide 15 - Slide

Dank voor je aandacht! 
tot de volgende keer! 

Slide 16 - Slide