What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
JEUGD
NEDERLANDS
SYNONIEMEN EN TEGENSTELLINGEN HERKENNEN
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, g
Leerjaar 2
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
NEDERLANDS
SYNONIEMEN EN TEGENSTELLINGEN HERKENNEN
Slide 1 - Slide
Voor die jeans moet je veel betalen.
Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 2 - Quiz
Wat betekent 'illusies' in:
Goochelaars werken met optische illusies de manier waarop jouw hersenen 'kijken' voor de gek te houden.
A
verschijnsels
B
droombeelden
C
emotioneel
D
verlichting
Slide 3 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Op je ___ getrapt zijn.
A
voetjes
B
teentjes
C
beentjes
D
achterhoofd
Slide 4 - Quiz
Wat zijn de drie belangrijkste onderdeken voor het vak Nederlands?
A
spelling -grammatica - lezen
B
fictie - lezen en spreken
C
spelling - lezen - spreken
D
spreken - schrijven - lezen
Slide 5 - Quiz
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 6 - Quiz
De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 7 - Quiz
Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht
Geef een voorbeeld
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint
Slide 8 - Quiz
Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Antwoord op een vraag en conclusie.
B
Een conclusie en een toekomstverwachting.
C
Een advies en een toekomstverwachting.
D
Antwoord op een vraag en een korte samenvatting.
Slide 9 - Quiz
wat weet je al over hoofdzaken
Slide 10 - Mind map
Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Een vraag en een korte samenvatting.
B
Een vraag en de hoofdgedachte.
C
Een mening en een voorbeeld.
D
Een voorbeeld en een vraag.
Slide 11 - Quiz
Bedenksel
(woord met achtervoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan
Slide 12 - Quiz
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 13 - Quiz
Mijn haar zit aan beide kanten gelijk.
Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 14 - Quiz
Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 15 - Quiz
Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot
Slide 16 - Quiz
Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot
Slide 17 - Quiz
Bedenksel
(woord met achtervoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan
Slide 18 - Quiz
Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht
Geef een voorbeeld
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint
Slide 19 - Quiz
Voor die jeans moet je veel betalen.
Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 20 - Quiz
Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Een vraag en een korte samenvatting.
B
Een vraag en de hoofdgedachte.
C
Een mening en een voorbeeld.
D
Een voorbeeld en een vraag.
Slide 21 - Quiz
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 22 - Quiz
Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot
Slide 23 - Quiz
Wat betekent 'illusies' in:
Goochelaars werken met optische illusies de manier waarop jouw hersenen 'kijken' voor de gek te houden.
A
verschijnsels
B
droombeelden
C
emotioneel
D
verlichting
Slide 24 - Quiz
Aan welke twee tekstkenmerken herken je het slot?
A
Antwoord op een vraag en conclusie.
B
Een conclusie en een toekomstverwachting.
C
Een advies en een toekomstverwachting.
D
Antwoord op een vraag en een korte samenvatting.
Slide 25 - Quiz
De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 26 - Quiz
Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot
Slide 27 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Op je ___ getrapt zijn.
A
voetjes
B
teentjes
C
beentjes
D
achterhoofd
Slide 28 - Quiz
Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 29 - Quiz
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 30 - Quiz
Wat zijn de drie belangrijkste onderdeken voor het vak Nederlands?
A
spelling -grammatica - lezen
B
fictie - lezen en spreken
C
spelling - lezen - spreken
D
spreken - schrijven - lezen
Slide 31 - Quiz
Mijn haar zit aan beide kanten gelijk.
Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 32 - Quiz
More lessons like this
M4 Test deeltoets 1
August 2018
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4
woordenschat
November 2022
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
K2 H1 Woordenschat: woordbetekenissen vinden
August 2017
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Nederlands H1 Woordenschat
December 2021
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2
Oefenen bloktoets 1,2,3
January 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
les 4 2a 2b
September 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Herhaling Nederlands voorbereiding op Toets Deel 1!
September 2022
- Lesson with
51 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Hoofdstuk 3 Onbekende woorden
November 2020
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs