Les 9: formatieve toets H4 krachtwetten

Formatieve toets
H4 Krachtwetten
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formatieve toets
H4 Krachtwetten

Slide 1 - Slide

De toets bestaat uit 38 eenvoudige vragen

Je hebt 15 minuten de tijd om de toets te maken; probeer zoveel mogelijk vragen te beantwoorden

Tijdens de laatste 10 minuten bespreken we de toets klassikaal

Succes!


Slide 2 - Slide

Welke lengte moet de pijl krijgen?
A
2cm
B
3cm
C
4cm
D
5cm

Slide 3 - Quiz

Hoe groot is de
normaalkracht?

Slide 4 - Open question

Een voorwerp van 10kg ondervindt
een trekkracht van 50N.

Bereken de schuifwrijving
A
75N
B
50N
C
74N
D
Het goede antwoord staat er niet bij.

Slide 5 - Quiz

Een astronaut rijdt met constante snelheid in een maanauto.

Voor de resulterende kracht op de auto geldt:
A
Fres=0
B
Fres0

Slide 6 - Quiz

Een maanlander staat stil op de maan.

Welke situatie geldt hier?
A
Fres=0
B
Fres0

Slide 7 - Quiz

Welke kracht hoort niet in het rijtje thuis?

Spankracht, Spierkracht, Veerkracht, ...
A
Magnetische kracht
B
Resulterende kracht
C
Zwaartekracht
D
Normaalkracht

Slide 8 - Quiz

Resulterende kracht bij een constante snelheid
Een motorboot vaart in een rechte lijn, hieronder het (v,t)-diagram.


Slide 9 - Slide

In welk(e) interval(len) is de
resulterende kracht 0 N?

Slide 10 - Open question

Hoe haal je de versnelling
a (m/s2) uit de v,t-grafiek?

m/s2 =
s2m

Slide 11 - Open question

Wat is de versnelling in de intervallen
waar Fres=0N geldt?

Slide 12 - Open question

Wrijvingskracht werkt beweging altijd tegen.
A
Niet altijd
B
Niet voor alle soorten wrijvingskracht
C
Voor één soort wrijvingskracht
D
Dit klopt

Slide 13 - Quiz

In de formule voor de zwaartekracht Fz = m * g

betekent m
A
de afstand in meter
B
de massa in gram
C
de massa in Newton
D
de massa in kilogram

Slide 14 - Quiz

In de formule voor de zwaartekracht Fz = m * g

betekent g
A
de massa in gram
B
de valversnelling in m/s
C
de massa in Newton
D
de valversnelling in m/s2

Slide 15 - Quiz

In Nederland is de gemiddelde valversnelling
A
10 m/s
B
10 m/s2
C
9,81 m/s
D
9,81 m/s2

Slide 16 - Quiz

Je fietst met een constante snelheid op een horizontale weg. Daarbij zorg je via de trappers, de ketting en het achterwiel voor een constante voorwaartse kracht Fvw op de fiets.

Welke uitspraak over de som van de krachten op de fiets is juist?
A
De som van de krachten op de fiets is nul.
B
De som van de krachten op de fiets is ongelijk aan nul.

Slide 17 - Quiz

Een parachutist die met een open parachute daalt, bereikt na verloop van tijd een constante snelheid.

Vanaf dat moment is de luchtwrijvingskracht:
A
gelijk aan de zwaartekracht.
B
net iets groter dan de zwaartekracht.
C
veel groter dan de zwaartekracht.

Slide 18 - Quiz

F2 bereken je door
A
cos(α)Fres
B
Frescos(α)
C
sin(α)Fres
D
Fressin(α)

Slide 19 - Quiz

Op een auto (1200 kg) werkt een motorkracht van 2,0 kN en een wrijvingskracht van 1,2 kN.

Bereken de versnelling.

Slide 20 - Open question

Een voorwerp heeft een gewicht van 10 N.

Hoe groot is de netto-kracht (=Fres) op dit voorwerp als het in vrije val is?
A
0 N
B
10 N
C
9,81 N

Slide 21 - Quiz

Een voorwerp heeft een gewicht van 10 N.

Hoe groot is de netto-kracht (=Fres) op dit voorwerp als het tijdens het vallen een luchtweerstand van 4 N ondervindt?
A
0 N
B
4 N
C
6 N
D
10 N

Slide 22 - Quiz

De kracht waarmee de aarde aan voorwerpen trekt heet
A
Wrijvingskracht
B
Zwaartekracht
C
Gravitatiekracht
D
Spankracht

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurt er met een voorwerp als:

De voortstuwende kracht groter is dan alle tegenwerkende krachten samen:
A
Het versnelt
B
Het vertraagd
C
De snelheid blijft constant

Slide 24 - Quiz

Als de voortstuwende kracht gelijk is aan alle tegenwerkende krachten,

welke beweging voert het voorwerp dan uit?
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig

Slide 25 - Quiz

Een auto (m=800 kg) trekt eenparig versneld
in 3,0 s op van stilstand naar 50 km/h.

Bereken de resulterende kracht in kN.
timer
7:00

Slide 26 - Open question

Als de voortstuwende kracht kleiner is aan alle tegenwerkende krachten,

welke beweging voert het voorwerp dan uit?
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Constant

Slide 27 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een kracht?
A
je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien

Slide 28 - Quiz

Er werken twee krachten op een voorwerp;
een van 3 N en een van 4 N.

Dan kan de resulterende kracht 5 N zijn
A
ja , mits de krachten niet dezelfde richting hebben
B
nee, dat kan nooit en nimmer
C
daar kun je niets over zeggen

Slide 29 - Quiz

Frank fietst met een constant snelheid van 8 m/s.
De normaalkracht is 850 N en de spierkracht die hij levert is 500 N.

Hoe groot zijn de weerstandskrachten?
A
0 N
B
1350 N
C
500 N
D
850 N

Slide 30 - Quiz

Er werken twee krachten op een voorwerp;
een van 5 N; een van 20 N.

Dan kan de resulterende kracht liggen:
A
tussen 5 N en 20 N
B
tussen 5 N en 25 N
C
tussen 5 N en 15 N
D
tussen 15 N en 25 N

Slide 31 - Quiz

Een koffer heeft (met inhoud) een massa van 18 kg.

Hoe groot is de zwaartekracht op de koffer?
A
1,8 N
B
18 N
C
1,8*10^2 N
D
1,8*10^3 N

Slide 32 - Quiz

Als een auto van 1000 kg met constante snelheid rijdt is de totale kracht op de auto
A
> 0 met de rijrichting mee
B
> 0 tegen de rijrichting in
C
0
D
9810 N

Slide 33 - Quiz

Hiernaast zie je een diagram.

Om wat voor diagram gaat het?
A
Een (x,t)-diagram
B
Een (s,t)-diagram
C
Een (v,t)-diagram
D
Een versneld diagram

Slide 34 - Quiz

Bereken de versnelling van de beweging het diagram hiernaast.

Deze is:
A
2 m/s2
B
5 m/s
C
5 m/s2
D
2 m/s

Slide 35 - Quiz

Een straaljager versnelt op de startbaan van 0 naar 500 km/h in 5 seconden.

Bereken de versnelling.

Slide 36 - Open question

Een lift hangt aan een kabel. De kabel oefent spankracht uit op de lift. 
Ook werkt de zwaartekracht op de lift. 

Sleep de juiste bewering in het juiste vak.
zwaartekracht is 
groter dan 
spankracht
zwaartekracht is 
kleiner dan 
spankracht
zwaartekracht is 
gelijk aan  
spankracht
Een lift beweegt omhoog, de snelheid neemt toe.
Een lift beweegt omhoog, de snelheid blijft gelijk.
Een lift beweegt omhoog, de snelheid neemt af.

Slide 37 - Drag question

In welk van onderstaande situaties is er sprake van "traagheid" zoals we dat begrip in de natuurkunde gebruiken?
A
Een leerling pakt heel langzaam zijn boeken uit zijn tas.
B
Een bus trekt heel langzaam op.
C
Een docent probeert te appen.
D
Een bus remt af waardoor de inzittenden naar voren bewegen.

Slide 38 - Quiz

Een scooter heeft een versnelling van 3 m/s2.
De scooter met berijder heeft een massa van 125 kg.

Welke berekening voor de resulterende kracht is juist?
A
F = m x a = 1250 x 3 = 3750 N
B
F = m : a = 41,7 N
C
F = m x a = 125 x 3 = 375 N
D
F = m x a = 125 x 3 = 375 kg

Slide 39 - Quiz