6.2 Stroomkring

Periode 4 elektriciteit
Herhaling
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Periode 4 elektriciteit
Herhaling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Spanningsbron

Iets wat stroom geeft, noemen we een spanningsbron.
 Voorbeelden van spanningsbronnen zijn batterijen, accu's, stopcontact en een dynamo.

Slide 3 - Slide

Stroomdraad
Een stroomdraad bestaat uit koperdraad met daarom heen kunststof. Het koper geleidt de stroom en het kunststof dient als isolatie, zodat je geen schok krijgt als je een stroomdraad aanraakt.

Slide 4 - Slide

Wat heb je nodig voor een stroomkring?
A
stroomdraden en een lampje
B
batterij, stroomdraden en een lampje
C
schakelaar, lampje en stroomdraden
D
batterij, schakelaar en een lampje

Slide 5 - Quiz

In welke richting stromen elektronen bij gelijkspanning?
A
Van plus- naar minpool
B
In beide richtingen
C
Van min- naar pluspool
D
Anders

Slide 6 - Quiz

Sleep de naam en de functie naar het juiste deel van de onderste draad
koper
kunststof
geleidt
isoleren

Slide 7 - Drag question

Wat is geen spanningsbron?
A
Batterij
B
Dynamo
C
Accu
D
Lampje

Slide 8 - Quiz

Een ander woord voor stroomkring is
A
spanningsbron
B
symbolen
C
schakeling
D
kring

Slide 9 - Quiz

Op de volgende dia kun je zelf een stroomkring maken! 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Door naar de opdrachten!
maak nu zelf een stroomkring met:
-1 batterij
-2 lampjes
klaar?
probeer 1 lampje aan en uit te kunnen een schakelaar
en nu met 2 schakelaars

Slide 12 - Slide

stroomkring weergeven
een stroomkring tekenen doen we met symbolen. dat is makkelijker en duidelijker.

Slide 13 - Slide

maak de volgende schakelingen

Slide 14 - Slide

Welke van deze stoffen zijn geleiders?
A
koper, ijzer en zink
B
zink, kunststof
C
plastic en kunststof
D
ijzer, plastic en koper

Slide 15 - Quiz

87 MA = ... A
A
0,087 A
B
0,87 A

Slide 16 - Quiz

0,008 A = .... mA
A
0,8 mA
B
8 mA

Slide 17 - Quiz

Een lampje van 6 V brandt niet op een spanning van 1,5 V.

A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Als je een lampje van 6 V aansluit op een spanning van 12 V, gaat het kapot.

A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

De grootte van een spanning wordt gemeten in
A
watt
B
volt
C
ampère
D
vermogen

Slide 20 - Quiz

De meeste huishoudelijke apparaten zijn ontworpen voor een spanning van:
A
12
B
115
C
230
D
400

Slide 21 - Quiz

Wat heb je onthouden?

Slide 22 - Mind map

Stel een vraag die je nog hebt!

Slide 23 - Open question