H3.3 Structuurformules en namen van moleculaire stoffen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

H3.3 Structuurformules en namen van moleculaire stoffen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

10 min. stil werken aan:
Lezen: H3.3

Maken: 
18, 19, 20, 22, 27, 28, 30, 
32, 33



Slide 5 - Slide

Moleculaire stoffen

  • Verbindingen die alleen uit niet-metaal atomen bestaan.
  • Ook wel 'moleculen' genoemd.
  • Voorbeelden: H2O, C2H6O, HCN, PCl3
  • Ontstaat door vorming van atoombindingen
  • Moleculen worden bij elkaar gehouden door vanderwaalsbindingen.

Slide 6 - Slide

Atoommodel niet-metaal 
Niet-metaalatomen missen
elektronen in hun buitenste
schil (valentie-elektronen) om
te voldoen aan de edelgas-
configuratie.

Slide 7 - Slide

Gedeeld elektronenpaar 
Om edelgasconfiguratie te bereiken:
  • kan een niet-metaal een elektron opnemen van een metaal (=> zout)
  • of delen twee niet-metaalatomen de elektronen: een gedeeld elektronenpaar, ook wel atoombinding of covalente binding genoemd.

Slide 8 - Slide

Atoombinding
  • Atoombinding is heel sterk.
  • Atoombinding verbreekt alleen bij chemische reacties, waarbij nieuwe moleculen ontstaan.
  • Hoeveel bindingen een niet-metaal aangaat, hangt af van de covalentie.
  • Covalentie geeft aan hoeveel elektronen gedeeld moeten worden om elektronenconfiguratie te bereiken.

Slide 9 - Slide

Covalentie

  • Geeft aan hoeveel elektronen gedeeld worden, dus hoeveel atoombindingen worden gevormd.
  • Eenvoudig af te lezen uit periodiek systeem.
  • Aantal elektronen erbij tot edelgas (groep 18) = covalentie.
  • Covalentie H=1, F=1, O=2 enz.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld: waterstof
H heeft 1 valentie-elektron, wil er 1 elektron bij.
Covalentie = 1




Molecuulformule = H2             Structuurformule = H-H
H + H
H2

Slide 11 - Slide

Voorbeeld: zuurstof
O heeft 6 valentie-elektronen, wil er 2 bij. 
Covalentie = 2




Molecuulformule = O2             Structuurformule = O=O
O + O
O2

Slide 12 - Slide

Teken het Bohrmodel van de atoombinding van water
  • O heeft een covalentie van 2
  • H heeft een covalentie van 1
  • Teken het Bohrmodel van water  
  • Structuurformule? 
  • Molecuulformule? 

Slide 13 - Slide

Polaire atoombinding
  • H2 en O2 zijn voorbeelden van niet-polaire atoombindingen
  • Wat zijn dan polaire atoombindingen?
  • Het  ene atoom heeft meer protonen in zijn kern dan het andere atoom.
  • Deze grotere positieve lading in de kern trekt harder aan de elektronen dan een kleine positieve lading in de kern. 

Slide 14 - Slide

werken aan:
Leren: H3.3

Maken: 
18, 19, 20, 22, 27, 28, 30, 
32, 33



Slide 15 - Slide

Wat is de covalente van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Wat is de covalente van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

Wat is een andere naam voor atoombinding?
A
Molecuulbinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
Covalante binding

Slide 18 - Quiz

Hoe heet de binding tussen de deeltjes in een zout? Dus met een metaal en een niet metaal atoom.
A
zoutbinding
B
vanderwaalsbinding
C
atoombinding
D
ionbinding

Slide 19 - Quiz

Hoeveel bindingen
komen er voor in:
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

Hoeveel bindingen
komen voor in:
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Hoeveel bindingen
komen voor in:
A

Slide 22 - Quiz

Hoeveel bindingen
komen voor in:
A

Slide 23 - Quiz

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
niet-polaire atoombinding
B
polaire atoombinding

Slide 24 - Quiz

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
niet-polaire atoombinding
B
polaire atoombinding

Slide 25 - Quiz

Op welk edelgas lijkt O uit
het volgende molecuul?
A
He
B
Ne
C
Ar
D
Kr

Slide 26 - Quiz

Op welk edelgas lijkt H uit
het volgende molecuul?
A
He
B
Ne
C
Ar
D
Kr

Slide 27 - Quiz

Geef de structuurformules van hexaan en hex-2-een

Slide 28 - Open question

Geef de systematische
naam voor:

A
Koolstofoxide
B
koolstofmono-oxide

Slide 29 - Quiz

Geef de systematische
naam voor:
A
fosforoxide
B
difosforoxide
C
difosfortri-oxide

Slide 30 - Quiz