HV2 - Leesvaardigheidsles

HV2 - Leesvaardigheidsles
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

HV2 - Leesvaardigheidsles

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
Les 1
- we bespreken een aantal leesstrategieën.
- Je gaat een tekst maken en samen bespreken.

Les 2
- Je krijgt een aantal tips & tricks.
- Je gaat twee teksten maken en bespreken.

Slide 2 - Slide

Reading strategies
Wat is een leesstrategie?
- een leesstrategie is een hulpmiddel om de tekst beter te
   begrijpen. 
- Leesstrategieën gebruik je soms vóór, soms tijdens en soms
   na het lezen. 

Slide 3 - Slide

Leesstrategie 1 - Skimmen
Het skimmen van een tekst is iets wat je altijd als eerste doet. Je bekijkt de hele tekst zonder hem te lezen.

Je let op:
- de titel                                        - tussenkopjes
- plaatjes                                     - soort tekst (krantenartikel, tijdschrift, advertentie etc)
- opvallende woorden           -  andere opvallende zaken
-  ondertitel

Door de tekst te skimmen kun je al een aardig idee krijgen van waar de tekst over zal gaan. Ook al is je eerste idee misschien niet altijd juist, je zal altijd in de goede richting zitten.

Slide 4 - Slide

Leesstrategie 1 - Skimmen
Noem eens op wat je opvalt aan het volgende artikel?


Slide 5 - Slide

Leesstrategie 2 - Scannen
Scannen is gericht zoeken naar informatie in de tekst. Je kunt bijvoorbeeld zoeken naar een antwoord op een vraag of naar een stukje wat je wilt lezen op een pagina of een website.

Door te scannen voorkom je dat je de hele tekst (weer) gaat lezen terwijl dat helemaal niet nodig is.  Je moet vooraf bedenken waar je naar op zoek gaat. 

Naar wat zoek je als je antwoord wilt op de volgende vragen?:
- How old is Shane?
- Where does Tom live?
- What is the name of John’s wife? 
- In what month do we vote?

Slide 6 - Slide

Leesstrategie 2 - Scannen
Bekijk de volgende vragen en schrijf de antwoorden even voor jezelf op. Daarna bespreken we ze klassikaal.

1. Who is the text about?
2. What types of swords are there?
3. What is the name of the competition?
4. After how many points is the game ended?


Slide 7 - Slide

Leesstrategie 3 - ELZA
ELZA staat voor Eerste Laatste Zin Alinea en gaat uit van de opbouw van een tekst.

De belangrijkste informatie is bijna altijd te vinden in de eerste en laatste zin van de alinea.

ELZA gebruik je dus vooral als je een indruk wilt krijgen van de hele tekst of daar vragen over moeten beantwoorden.

Slide 8 - Slide

Leesstrategie 3 - ELZA
Kijk eens naar deze tekst en de bijpassende vragen true/false vragen:
1. Het ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag. 
2. Rommel is goed voor je concentratie. 
3. Je zult zelf je omgeving geschikt moeten maken. 
4. De tekst geeft tips die je helpen om beter te focussen. 
Als je zo kijkt is de tekst groot en kost het veel tijd om te lezen en vragen te beantwoorden.

Slide 9 - Slide

Leesstrategie 3 - ELZA
In deze tekst zie je alleen de eerste en laatste zin van elke alinea. Dus...true or False?
1. Het ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag. 
2. Rommel is goed voor je concentratie. 
3. Je zult zelf je omgeving geschikt moeten maken. 
4. De tekst geeft tips die je helpen om beter te focussen. 
Je ziet dat belangrijke info vaak (maar niet altijd) dus in de ELZA staat.

Slide 10 - Slide

Leesstrategie 4 - Intensief lezen
Soms zul je ook vragen krijgen waarvoor je een stukje heel precies moet lezen. Dat heet dan intensief lezen. Intensief lezen zul je dus vooral gebruiken als je iets moet weten en alle details doen ertoe.

Slide 11 - Slide

Leesstrategie 4 - Intensief lezen
Over welk van de geteste boeketten is het eindoordeel van de test het meest positief?
Over het boeket van
A Interflora.
B British Tele-flower Service.
C Marks & Spencer Home Choice.
Natuurlijk moet je de tekst eerst skimmen zodat je weet waar je moet zoeken. Daarna zul je van alle drie de boeketten heel precies moeten lezen wat het eindoordeel is, zodat je de vraag kan beantwoorden. 

Slide 12 - Slide

En dan nu: aan de slag!
Je krijgt van je docent drie teksten: tekst 5, 8 en 11. 

 Het volgende is belangrijk:
- Alle teksten en vragen staan online op GoogleClassroom. 
- Je gaat nu alléén tekst 8 maken.
- Je moet IN de tekst markeren waar je de antwoorden van elke vraag hebt
   gevonden. Zit je in de klas: dan krijg je het van je docent op papier. Zit je
   thuis? Dan moet je kijken of je het digitaal kan markeren óf je schrijft op in
   je schrift waar het antwoord stond (alinea's en zin benoemen bijvoorbeeld).

Slide 13 - Slide

Tekst 8

Slide 14 - Slide

10. “I was swept off my feet.” (paragraph 1)

Why was Julie, writer of this article, swept off her feet?
A
She had come into contact with a man she liked.
B
She had found the courage to join a dating service.
C
She no longer felt troubled by her divorce.
D
She was looking forward to going on a date.

Slide 15 - Quiz

11. How did Julie feel when watching football, according to paragraphs 2 and 3?
A
amazed
B
angry
C
bored
D
excited

Slide 16 - Quiz

12. What becomes clear from paragraph 4?
A
Julie needed someone to help her raise her children.
B
Julie pretended she shared Paul’s passion for football.
C
Paul promised he would give up going to football matches.
D
Paul’s good qualities were more important to Julie than his hobby.

Slide 17 - Quiz

13. “… he’d been honest about his passion for the club right from the start.” (alinea 5)

 Noteer het nummer van de alinea waarin dit al eerder genoemd is.
A
Alinea 1
B
Alinea 2
C
Alinea 3
D
Alinea 4

Slide 18 - Quiz

14. “Paul’s face looked like someone had died.” (alinea 7)

 Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze wel of niet een verklaring was voor Pauls gezichtsuitdrukking.
A
1. wel 2. wel 3. niet 4 niet
B
1. wel 2. niet 3. niet 4. niet
C
1. niet 2. niet 3. wel 4. niet
D
1. niet 2. niet 3. niet 4. niet

Slide 19 - Quiz

15 What becomes clear from paragraph 8?
A
Julie had become a football fan after all.
B
Julie realised how much Paul loved her.
C
The lost football game ruined the wedding.

Slide 20 - Quiz

16 “Great, I can hardly wait…” (einde alinea 9)

Welk gevoel geeft Julie hiermee aan?
A
Ze is opgelucht.
B
Ze is teleurgesteld.
C
Ze ziet er tegen op.

Slide 21 - Quiz

HV2 - Leesvaardigheidsles 
Les 2

Slide 22 - Slide

Tips & Tricks

Slide 23 - Slide

Meerkeuzevragen (1)
- Lees de vragen en lees aan de hand daarvan alinea na alinea door.

- Het goede antwoord is meestal een stukje uit de tekst in andere woorden.

- De antwoorden staan in alfabetische volgorde dus het kan gebeuren dat je
   6 keer achter elkaar A krijgt, puur toeval.

- ook als je meteen weet dat antwoord A goed is moet je de andere
   antwoorden lezen. Je weet maar nooit ….


Slide 24 - Slide

Meerkeuzevragen (2)
- 2 antwoorden vallen vaak al af omdat het ‘onzinantwoorden’ zijn.

- Vaak twijfel je dan tussen twee antwoorden. Let dan op: Als maar een deel
   van het antwoord goed is (en een deel dus niet), is het fout. Het juiste
   antwoord moet helemaal goed zijn.

- Het is goed als je zelf al veel van het onderwerp weet. Maar je mag je eigen
   kennis niet gebruiken om antwoorden te geven. Je antwoord mag alleen uit
   de tekst komen!


Slide 25 - Slide

Open vragen (1)
Een open vraag is een vraag waar je zelf het antwoord van moet opschrijven (het staat er dus niet al geschreven zoals bij meerkeuzevragen). 

Hier heb je twee voorbeelden:
Wat is er gebeurd met de jongen in de zee?  _________________________________

Citeer (= schrijf op) de eerste 2 en de laatste twee woorden op van de zin waarin staat wanneer je de wedstrijd hebt gewonnen.  ____________________________________

Slide 26 - Slide

Open vragen (2)
- De basisregel is dat je open vragen altijd in het Nederlands beantwoord. Je
   mag er geen Engels in doen. 

Wat is er gebeurd met de jongen in de zee? _________________________________

Wel goed: De jongen verdronk bijna, maar de badmeester heeft hem gered. 
Niet goed: de jongen verdronk, maar de lifeguard heeft hem gered. 



Slide 27 - Slide

Open vragen (3)
Bij 'citeren' moet je letterlijk woorden overschrijven uit de tekst. De tekst is Engels...dus de woorden die je overschrijft zijn dus ook in het Engels. Dat mag dan wel. Maar let op! Schrijf precies op wat je volgens de vraag moet opschrijven. Niet meer of minder. 

Bijv. ‘Schrijf de eerste en laatste twee woorden van de zin ...etc:
Antwoord:  "The boys … the garden."


Slide 28 - Slide

Open vragen (4)
- Wees verder bij open vragen DUIDELIJK.
    Als je bijvoorbeeld opschrijft:
    ‘Ze doen dat’ -->  Wie zijn ze? En wat is dat? 

- Lees na het beantwoorden de vraag en het antwoord nog eens
   door om te controleren of je echt wel antwoord op de vraag
   hebt gegeven.

Slide 29 - Slide

Wat als je een woord niet kent?
- Raak niet in paniek. Soms wordt het wordt gelijk erna uitgelegd. En soms komt hetzelfde
  begrip in dezelfde alinea of later in de tekst nog een keer voor waardoor je het beter begrijpt.
- Vraag jezelf af: kan je de betekenis raden door naar de rest van de zin te kijken?

Als je het echt niet weet pak je je woordenboek erbij. Hier een paar tips:
- De juiste vertaling is niet meteen het eerste woord dat je als vertaling tegenkomt in het
   woordenboek. Kijk dus goed of een vertaling past in de zin.
- Kan je het woord niet vinden in het woordenboek? Controleer wat voor soort woord het is:
  • is het misschien een werkwoord in de verleden tijd of iets dergelijks?
  • Staat er misschien een voor- of achtervoegsel bij?  
  • staat het woord misschien in het meervoud? etc

Slide 30 - Slide

En dan nu: aan de slag!
Je hebt de vorige les nog twee teksten gekregen (tekst 5 en 11). Deze teksten ga je nu maken.
 Het volgende is belangrijk:
- Alle teksten en vragen staan online op GoogleClassroom. 
- Je moet IN de tekst markeren waar je de antwoorden van elke vraag hebt gevonden.
    Weet je hoe dat digitaal moet? Prima.
    Weet je dat niet?   --> In de klas kan je het van je docent krijgen. Als je op dat moment thuis
                                                bent, moet je het zelf in je schrift opschrijven.



Slide 31 - Slide

Tekst 5

Slide 32 - Slide

5. ‘ended up in deep doodoo’ (eerste zin)
Het artikel gaat over een ongeval.
--> Naar welk deel van het ongeluk verwijst deze uitdrukking?
(Geef antwoord in het Nederlands. )

Slide 33 - Open question

Tekst 11

Slide 34 - Slide

27. What becomes clear from paragraphs 1 and 2?
A
Jackie’s decision to buy a horse was unexpected.
B
Jackie’s horse was sold for a large amount of money.
C
Jackie’s house is specially built for keeping horses.
D
Jackie’s husband loves horses as much as she does.

Slide 35 - Quiz

28. Geef van elk van de volgende beweringen over Jackie aan of deze juist of onjuist is volgens alinea 3.
A
1. juist 2. juist 3. juist 4. juist
B
1. onjuist 2. juist 3. onjuist 4. juist
C
1. onjuist 2. juist 3. juist 4. juist
D
1. juist 2. onjuist 3. juist 4. juist

Slide 36 - Quiz

29. What are Jackie’s plans for the horses according to paragraph 4?

She is going to...
A
buy a place where they can spend the rest of their lives.
B
find people who will take good care of them.
C
sell some of them to earn some money back
D
take them to a special farm for retired horses.

Slide 37 - Quiz

30 How have some people reacted according to paragraph 5?
A
They have come to look after the sick horses.
B
They have given her a hand in renovating the stables.
C
They have gossiped about her strange ideas.
D
They have brought some goods to help her out.

Slide 38 - Quiz