Bouwstenen: Routines

Thema Toekomst
Bouwstenen: routines
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema Toekomst
Bouwstenen: routines

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les kun je:
zinnen gebruiken waarmee je kunt praten over jouw toekomst: 
  • wat je later wil worden;
  • wat je goed kan
  • en wat je belangrijk vindt.


Slide 2 - Slide

A2
Maak een mooie zin en leg uit waarom.

Wat wil je later worden?
Maak een mooie zin!

Slide 3 - Mind map

Routines: Luister en zeg na

Ik ben verpleegster.
Ik wil docent worden.
Ik kan goed zingen.
Ik kan goed zwemmen.
Ik haal hoge cijfers.
Ik heb hard gewerkt.
Ik heb veel succes.


Ik vind het belangrijk.
Dit is een grote kans.
Daar heb ik voor gekozen.
Het is mijn droom.
Dat wilde ik ook.
Later ga ik werken in een winkel.
Ik word later automonteur.

Slide 4 - Slide

Welke zin past bij de plaatjes:
🧑‍🔧
A
Ik ben verpleegster.
B
Ik wil docent worden.
C
Ik word later automonteur.

Slide 5 - Quiz

Welke zin past bij het plaatje:
👩‍🏫
A
Ik ben verpleegster.
B
Ik wil docent worden.
C
Ik word later automonteur.

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste zin bij de situatie:

Een meisje zingt op een podium.
A
Ik kan goed zingen. Ik kan goed zingen.
B
Ik heb hard gewerkt.
C
Ik werk in een winkel.

Slide 7 - Quiz

Welke zinnen horen bij elkaar?

Schrijf het cijfer en de letter op van de zinnen die bij elkaar horen:

  1. Ik ben verpleegster.
  2. Ik wil docent worden.
  3. Ik haal hoge cijfers.







A. Ik heb hard gewerkt.
B. Daar heb ik voor gekozen.
C. Het is mijn droom.
A2
Wat wil je later worden?
Ik wil later … worden. → vul in met eigen droom.
Hoe heb je gewerkt?
Ik heb … gewerkt. → vul een bijvoeglijk naamwoord in.
Dit is een grote kans → schrijf op wat die grote kans voor jou is.

Slide 8 - Slide

Wat betekent:
Ik heb veel succes.

Slide 9 - Open question

Waar of niet waar:
Ik wil automonteur worden = toekomst.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Maak nu zelf een gesprek

Maak een kort gesprek met de zinnen. Je mag de zinnen een beetje veranderen.

Werk in tweetallen:
  • Leerling A gebruikt 3 zinnen, leerling B gebruikt ook 3 zinnen.
  • Oefen jullie gesprek.


Voorbeeld:

A: Ik ben verpleegster. En jij?
B: Ik wil docent worden.

A: Hoe gaat het op school?
B: Ik haal goede cijfers.

A: Dat vind ik belangrijk. 
B: Ik ook. Ik heb hard gewerkt.





Zinnen
Ik ben verpleegster.
Ik wil docent worden.
Ik kan goed zingen.
Ik kan goed zwemmen.
Ik haal hoge cijfers.
Ik heb hard gewerkt.
Ik heb veel succes.


A2
Gebruik 4–5 zinnen in je gesprek.
Verander de tijd in de zinnen

Voorbeeld:
A: Ik ben verpleegster. En jij?
B: Ik was docent. Dat was mijn droom,
A: Ik haalde vroeger goede cijfers. Dat vond ik belangrijk. En jij?
B: Ik haal nu ook goede cijfers.

enzovoort




Zinnen
Ik vind het belangrijk.
Dit is een grote kans.
Daar heb ik voor gekozen.
Het is mijn droom.
Dat wilde ik ook.
Later ga ik werken in een winkel.
Ik word later automonteur.

Slide 11 - Slide

Zelf oefenen
Ga naar DISK en oefen met de Routines.

Slide 12 - Slide

Welke zin past het beste bij jou?
Zoek een foto die past bij die zin en laat de klas raden welke zin het is.

Slide 13 - Open question

Ik kan de zinnen gebruiken om te praten over mijn toekomst.
010

Slide 14 - Poll