herhaling lezen H4.3 (en lezen tot nu toe)

Korte herhaling lezen
Samen: herhalen lezen
Zelf aan de slag met de weektaak: 
weektaak (moet af zijn voor vrijdag 4 juni, 3e uur)
Lezen 4.3: opdracht 3, 4, 5, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 18
woorden 4.5: opdracht 3, 5, 12

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Korte herhaling lezen
Samen: herhalen lezen
Zelf aan de slag met de weektaak: 
weektaak (moet af zijn voor vrijdag 4 juni, 3e uur)
Lezen 4.3: opdracht 3, 4, 5, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 18
woorden 4.5: opdracht 3, 5, 12

Slide 1 - Slide

Proefwerk lezen, woorden en fictie (4x)

Inhoud:
- Lezen hs 1 tot en met 5 (1.3 tot en met 5.3)
- fictie hs 1 tot en met 5 (1.1 tot en met 5.1) 
- woorden hoofdstuk 4 (4.5)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
oriënterend lezen

Slide 4 - Quiz

Het doel van oriënterend lezen is
A
voorkennis activeren
B
de betekenis van woorden achterhalen
C
weten wat de kernzinnen van de alinea's zijn
D
weten wat de hoofdgedachte van de tekst is

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Leesdoelen
- informeren  
- activeren
- overtuigen
- amuseren

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


A
informeren
B
amuseren

Slide 9 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 10 - Quiz

Het tekstdoel waarbij je de lezer wilt overhalen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 12 - Quiz

In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 13 - Quiz

verkennend lezen 
studerend lezen
zoekend lezen
nauwkeurig lezen
Je hebt een vraag en kijkt naar het antwoord op die vraag
Lees de titel en de eerste en de laatste alinea.
Lees tussenkopjes en vetgedrukte woorden.
Let op de informatie in de inleiding en het slot.
Vraag je af wat het belangrijkst is wat over het onderwerp wordt gezegd.
Controleer of je de tekst kent: laat je overhoren of probeer de inhoud na te vertellen.

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Tekstverband: samenvattend
A
want
B
echter
C
al met al
D
zoals

Slide 17 - Quiz

Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar het tekstverband:
A
Samenvattend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 18 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort 'want'?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 19 - Quiz

En dan nu:

Zelf aan de slag met de weektaak: 
weektaak (moet af zijn voor vrijdag 4 juni, 3e uur)
Lezen 4.3: opdracht 3, 4, 5, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 18
woorden 4.5: opdracht 3, 5, 12

Slide 20 - Slide